Aaltje Noordewier-Reddingius
Das is nicht eine Sängerin wie andere, das ist ein Phänomen. *)
*) Dr. Leopold Schmidt
5 Maart hadden wij eene allerliefste Muziek soirée ten Hove. Mevrouw Noordewier-Reddingius zong beeldig en Mijnheer Wolff liet ons van zijn heerlijk viool spel genieten.....De koningin scheen ook zeer te genieten en sprak de solisten ook zeer minzaam aan en bewonderde hun heerlijke gaven.
1900, uit de dagboeken van Cornélie, barones van Wassenaer, geb. barones van Boetzelaer (1868-1916), dame du palais van koningin Wilhelmina.
,, In de rol van Godelieve heeft zij zich nu in België eenen onvergankelijken roem verworven. Zij bezit eene zilveren stem, wier klanken alle klaar klinken als kristal; 't is eene nachtigaal! En die zuivere klanken zijn nog verschoond door eenen fluwelen, donzigen ,,timbre", die een gansch bijzondere aangename malschheid en molligheid er aan bijzet. Zij is ook hare stem volkomen meester: elke uitgalming is gemeten, elke lettergreep duidelijk en juist. Zij heeft die rol met het passend gevoel vertolkt, en dikwijls liep er door gansch het publiek eene ritseling van bewondering: nooit hebben wij eenen schonere stem ,dan de hare, noch hare stem zelve met meer volmaaktheid horen klinken: er lag iets bovenaardsch in die zang. De melodieën ,,Kindren weest niet zoo neerslachtig" en ,,neem mij terug" hadden algemeene bewondering opgewekt; doch toen zij op onbepaalde manier de laatste woorden blies ,,mij is de dood geen hinderlaag"... dan was er onder gansch het publiek eene onbeschrijfelijke aandoening ... de adems werden opgehouden, geen oog verpinkte totdat de laatste lettergreep - alsof het reeds een hemelsche klank was - wegstierf...."
Deze woorden werden in een Belgisch blad geschreven naar aanleiding van Tinel's ,,Godelieve" , waarin Aaltje Noordewier de titelrol vertolkte (Leuven 1901).
,,Diese Stimme hat in der Vollendung, was eine Stimme nur besitzen kannh, Kraft, Farbe, Glanz. Wie von Stahl, und doch wunderbar weich bis in die letzte Höhe kommen die Töne, der Vortragstil ist von einer edlen Grösze, die kaum zu übertreffen ist". ( Een criticus in Heidelberg).
Aaltje Noordewier-Reddingius werd geboren op 1 september 1968 te Deurne, Noord-Brabant. Haar vader - Wijbrandus Gerardus Reddingius - was daar dominee. Zij was oudste kind, in 1873 werd na haar nog een broertje geboren, de later bekende dichter Joannes. Haar vader stierf door een noodlottig ongeval op 18 juli 1875 in zijn huis te Deurne, het gezin achterlatend met een qua gezondheid zwakke moeder. Tijdens het ongeval verbleef Aaltje's moeder - Louisa Justina Margaretha Sibinga - in een kuuroord in Duitsland.
Voor zangeressen zijn de eerste stappen even moeilijk als voor andere mensen. De mezzo sopraan Julia Culp vertelde dat ze in de klas niet mee mocht zingen "omdat ze een bromstem had". Nog eigenaardiger zal het de oud-leerlingen van het Amsterdams Conservatorium voorkomen, dat de achttienjarige Aaltje Reddingius, die zich op 1 september 1886 - haar verjaardag - als leerling aan het toen nog maar twee jaar bestaande conservatorium kwam aanmelden voor het hoofdvak zang, voorwaardelijk werd toegelaten met een proeftijd van enige maanden. Toen de direkteur, Frans Coenen, en de zangleraar, Johan Messchaert, het dochtertje van de jong gestorven dominee uit Deurne - Aaltje was toen past 8 jaar oud - hadden horen voorzingen, twijfelden zij sterk aan de mogelijkheden. Nog nooit hadden zij een dergelijke kleine stem aan het conservatorium aangenomen. Wel was de zuiverheid verrassend en ook meende Messchaert aan de eigenaardig, glanzende klank van een enkele toon iets bijzonders te horen.De kleine stem waarmee Aaltje Reddingius zich in Amsterdam kwam presenteren was aan de omstandigheid te wijten, dat zij vele jaren met een zieke moeder die aan astma leed, samen woonde. De kinderen moesten in huis altijd gedempt spreken en ook als Aaltje voor haar plezier liedjes zong deed zij dat automatisch met halve stem. Maar drie maanden hard werken onder Messchaert bracht daar wel verandering in. Zij werd van haar angst voor het voluit zingen en de angst voor de hoogte bevrijd, zodat haar hoge sopraan, haar "engelenstem" zich kon ontwikkelen tot het hoge niveau, dat zij gedurende lange tijd heeft kunnen handhaven.
Haar pianospel, dat zij in de woonplaatsen waarheen het vaderloze gezin zich achtereenvolgens had begeven, in Helmond en in Arnhem (bij de dirigent, organist en violist Meyroos) had ontwikkeld, stond echter op een behoorlijke hoogte, zodat zij direkt bij pianoleraar De Pauw kon komen. Als hoofdleraar piano komt zijn naam in de levensbeschrijvingen van tientallen vooraanstaande Nederlandse musici voor. Aaltje Reddingius is bij hem blijven doorstuderen, ook toen de zangstudie hoofdzaak was geworden. Zij heeft het tot het vierde pianoconcert van Beethoven gebracht. De begeleiding van de liederen die zij zelf of met haar leerlingen instudeerde, heeft zij tot op hoge leeftijd zelf op zich kunnen nemen. Een tijdlang heeft ze er over nagedacht viool te gaan studeren en ook heeft zij een blaasinstrument willen bespelen. Alhoewel zij algemeen als de ideale oratoriumzangeres werd beschouwd, lag eenzijdigheid haar niet. Men kende haar jarenlang vooral als de sopraan in Bachs 'Matthäus-Passion', in de jaarlijkse uitvoeringen met Mengelberg, waar zij alleen door ziekte een enkele keer ontbrak. Jammer genoeg is van die vertolkingen nooit iets vastgelegd. Groot was ook de invloed van Mengelberg op haar prestaties. Mengelberg heeft met zijn orkest altijd gezocht naar de dezelfde perfectie die zij in haar zingen nasteefde. Hun beider leuze was: nooit tevreden, altijd beter. Van hem heeft zij zonder twijfel enorm veel geleerd. Men heeft haar vaak gevraagd of zij het in alle opzichten met zijn opvattingen eens was. Het was uiteraard voor haar zeer moeilijk om hier een antwoord op te geven. Stellig haddden zij hierover meermalen verschil van opvattingen. Het volgende voorval tijdens een repetitie te Amsterdam is kenmerkend voor de verhouding tussen beide kunstenaars:
Mengelberg had een bui waarin hij alles anders van haar wilde hebben. Herhaaldelijk onderbrak hij haar zang en wilde hij het nu eens zus, nu eens zo. Tenslotte begon het Aaltje te vervelen en ten aanhoren van koor en orkest zei zij vriendelijk maar beslist:
,,Willem! Bemoei jij je nu maar met je orkest en laat mij zingen." Niet veel solisten zullen zich dit bij Mengelberg hebben kunnen veroorloven. Haar verhouding met de dirigent was er dan ook een van diep wederzijds respect en grote genegenheid.
Het zou misleidend zijn, zich van de kwaliteiten van haar zangkunst een indruk te willen vormen uit de grammofoonplaten die zij in 1926 in Amerika en in 1929 in Londen, kort voor haar 61ste verjaardag, maakte. De techniek van de in New York gefabriceerde platen wist met een stem die een grote ruimte nodig had nog geen raad en ook de werken die zij met Anthon van der Horst als organist, onder gunstiger omstandigheden, kon opnemen, doen de weergave van de - zo dikwijls bovenaards genoemde - eigen aard van het timbre niet voldoende uitkomen. Werkkracht had ze te over. Niet zelden vroeg zij aan mede solisten om eem extra repetitie te houden, de perfectie in de samenzang ging haar zeer ter harte. Met haar leermeester - de bariton Johan Messchaert - zong zij mee in het a cappellakoor van Daniël de Lange, dat nog geen twintig solisten telde.
In 1893 was Aaltje Reddingius in het huwelijk getreden met Michiel Nassou Noordewier, kunstschilder en tevens doctor in de klassieke letteren, en als zodanig collega van de componist Alphons Diepenbrock, met wie zij al in een vroeg stadium in contact kwam. Het echtpaar kreeg twee zoons: Hendrik Jan Noordewier, geboren op 5 mei 1894 in Den Haag en Michiel Noordewier, geboren op 28 juni 1903 te Hilversum. De jong gestorven Michiel - fluitist bij het Concergebouw Orkest - kunt u nog nog horen als begeleider van zijn moeder bij de tweede serie van haar plaatopnamen.
In 1929 vestigde mevrouw Noorderwier zich als zangpedagoge in Hilversum, in de Beethovenlaan. Het huis kreeg de naam "Nieuw-Deurne", naar haar geboorteplaats.
In de eerste jaren na haar eindexamen trad Aaltje veel op in de concerten van mannenkoren. Zij leerde het land - en het land haar - goed kennen. Complete liederenavonden vond zij niet op haar weg liggen. Liever zong zij bij het sextet van de Concertgebouwblazers. Ook had ze niet de ambitie bij de opera te gaan. Bij een enkele Senta-rol (Wagner) - in concertvorm gegeven - is het gebleven. Wel heeft de familie Wagner haar meermalen gevraagd in Bayreuth te komen zingen. Cosima Wagner had eens een optreden van haar bijgewoond en zei toen, nog nooit een zangeres te hebben gehoord, die haar zo geschikt leek voor de rollen van Elisabeth, Elsa en zelfs Brünnhilde, als zij. Door het bezoek, dat ze als eerste sopraan van het Nederland vertegenwoordigende ensemble aan een wereldtentoonstelling voor muziek en theater in Wenen bracht, maakte zij kennis met de stad, waar men haar daarna herhaaldelijk uitnodigde. Toen de oude Eusebius Mandyczewsky, als archivaris van de Gesellschaft der Musikfreunde, kort voor zijn dood een paar jonge Hollanders rondleidde, vroeg hij belangstellend hoe het met mevrouw Noorderwier ging.
Graag zong zij in een ensemble, zoals zij een tijdlang in kwartetten heeft gezongen tesamen met de alt Pauline de Haan-Manifarges, de tenor Johannes Rogmans en haar leermeester, de bariton Johan Messchaert. Op een van die kwartetavonden, in het Paleis van Volksvlijt, trok een hard klappende jongeman de aandacht van het publiek. Deze jonge, in Holland nog onbekende kunstenaar was Richard Strauss. " Ich möchte Berlin die Ueberraschung Ihrer Stimme bereiten", riep hij uit.
Jaren later zong Aaltje Noorderwier in Leipzig de sopraanpartij van Liszts oratorium 'Christus'. "Na afloop mij in de directieloge bevindend", vertelde zij in een interview van de Haagse Post, 1 september 1928, "hoorde ik plotseling om mij heen fluisteren: "der Meister". Ik wist eigenlijk niet goed wat er gebeurde toen ik allen ruimte zag maken. Richard Strauss, sinds de ontmoeting in Amsterdam, tot een wereldberoemd kunstenaar geworden, kwam naar mij toe en riep uit, zodat iedereen het horen moest: "Es war prachtvoll, wie damals in Amsterdam..." Nooit heb ik van muziek een diepere ontroering ontvangen dan toen. Daarvoor ben ik u nog altijd dankbaar.
Toen Meschaert het vocaal kwartet niet langer kon volhouden (hij kreeg het te druk met optredens elders), hebben Aaltje Noorderwier en Pauline de Haan als duo, samen met de vermaarde organist Anton Verhey, nog vele jaren kerkconcerten gegeven. Van Bachs passiemuziek en cantates had zij een diepgaande studie gemaakt, maar ook componisten als Ravel, Roussel, Milhaud, Caplet en Diepenbrock interesseerden haar. Zoals Pauline de Haan, die van Diepenbrock de meeste soli voor altstem voor het eerst gezongen heeft, zo heeft Aaltje Noorderwier de meeste premieres van Diepenbrocks sopraanpartijen op haar naam staan. Beide traden vele jaren naast elkaar op, een samenwerking die op diep wederzijds respect was gebaseerd. In 1913 werden zij tot hun verbazing samen voor een muziekfestival in Leeds uitgenodigd. Het bleek dat Arthur Nikisch die er het 'Requiem' van Verdi zou dirigeren geen risico's met de moeilijke ensembles wilde nemen en zijn komst van de uitnodiging aan beide zangeressen afhankelijk had gesteld. Door familie omstandigheden kwam hieraan een eind voor Pauline de Haan. Kerkconcerten bleef Aaltje Noorderwier geven samen met Johan Wagenaar, De Wolf, Phons Dutch, George Robert, Anthon van der Horst en anderen.
Pauline de Haan, die in 1872 in Rotterdam was geboren en in Frankfort haar zangstudies bij Julius Stockhousen had voltooid, is net als Aaltje Nooordewier, in Hilversum overleden (1954). In de wandelgangen van het concertgebouw kunt u de afbeeldingen zien van het eertijds zo beroemde duo. "Mizzi en Pizzi" heetten zij op Mengelbergs zilveren bruiloft, die op 5 januari 1913 gevierd werd.
Aaltje Noordewier is in haar woonplaats Hilversum in haar woning Nieuw-Deurne op 6 april 1949 overleden. Haar echtgenoot Michiel was haar al op 14 juni 1942 voorgegaan. De nazaten van Aaltje Noordewier, kinderen en kleinkinderen van haar oudste zoon Hendrik Jan wonen allen in de Verenigde Staten.
Bach, Cantate 151 sound 'Süsser Trost, mein Jesus kommt' (1929):