John Bröcheler
John Bröcheler is geboren op 21 februari 1945 in Vaals, hij is een neef van de bekende bariton Caspar Bröcheler, evenals hij uit Vaals afkomstig. Hij begon zijn zangstudie bij Leo Ketelaars aan het Conservatorium van Maastricht. Verder volgde hij nog zanglessen bij Pierre Bernac in Parijs. Hij begon zijn loopbaan als concertzanger, vooral in werken als Bach's 'Mattheus Passion', de 'Negende Symfonie' van Beethoven en Brahm's 'Ein deutsches Requiem', maar hij legde zich ook toe op het zingen van liederen. Reeds in 1966 gaf hij zijn eerste 'Liederen-avond' in Utrecht. Bij die 'Liederen-avonden' zong hij ook graag werken van moderne componisten, zoals in 1981 voor de VARA, uit 'Sechs Monologe aus Jedermann', van Frank Martin (1890-1974) en bij de Berliner Festwochen in 1974 in de wereldpremière van 'Die Erprobung des Petrus Hebraicus' van Henry Pousseur en in 1975 in 'Mare nostrum' van Mauricio Kagel. Ook zong hij in 1980 de titelrol in de opera 'Thijl' van Jan van Gilse (1881-194).
Door bemiddeling van de dirigent Raphael Frühbeck de Burgos kwamen belangrijke concertoptredens in Spanje tot stand. In 1973 werd hij geëngageerd bij de Nederlandse Operastichting, waar hij debuteerde als Sid in 'Albert Herring' van Benjamin Britten. Hij behaalde grote successen als Don Giovanni (1984), als Germont-père in 'La Traviata', als Marcello in 'La Bohème' en in het bijzonder als Mandryka in 'Arabella' van Richard Strauss. Deze partij zong hij ook in 1984 bij het Glyndebourne Festival. Nadat hij in Amsterdam tezamen met Joan Sutherland in 'Maria Stuarda' van Donizetti opgetreden was, volgen uitnodigingen van Amerikaanse operahuizen. Bij de opera van San Diego zong hij Sharpless in 'Madame Butterfly' en Ford in Verdi's opera 'Falstaff' en hij zong er in 1979 in de wereldpremière van deopera 'La Loca' van Gian Carlo Menotti (als partner van Beverly Sills, aan wie deze opera opgedragen was). Hij zong in Toronto de rol van Enrico in 'Lucia di Lammermoor', en in New York en Los Angeles de titelrol in Verdi's opera Nabucco als partner van Grace Bumbry. In Duitsland zong hij regelmatig bij de opera van Stuttgart, zoals in 1985 in 'König Hirsch' van H.W. Henze, en in Frankfurt in 1983 als Amfortas in Wagner's 'Parsifal'.
In de Scala van Milaan zong John Bröcheler de rol van Jochanaan in 'Salome' van Richard Strauss; hij trad er ook op als Orest in 'Elektra' van Strauss en als Golo in 'Pelléas et Mélisande' van Debussy. In 1988 zong hij deze rol ook bij de Wiener Staatsoper, in 1991 Mandryka in Arabella, in 1989 bij het Opernhaus von Bonn de rol van Wolfram in 'Tannhäuser', in München in 1990 de titelrollen in 'Mathis der Maler' van Hindemith en in 'Dantons Tod' van G. von Einem.
Ook zong hij als gast bij de opera van Parijs en bij het Teatro Liceo Barcelona (1990 als Orest in 'Elektra', bij de Staatsopern von Stuttgart (1992-93 als Wozzeck) en Dresden (1993 in 'Il Prigioniero') van Dallapiccola.
In 1991 zong hij bij de opening van het nieuwe theater van Maastricht de Lieder eines fahrenden Gesellen van G. Mahler, in Amsterdam de rol van Barak in 'Frau ohne Schatten' van R. Strauss (1994), eveneens in Amsterdam, Wozzeck van Alban Berg en Jochanaan in 'Salome'. Bij de Festspielen von Salzburg kon men hem in 1995 horen als Dr. Schön in Berg's opera 'Lulu', in 1996 als Orest in 'Elektra'.
John Bröcheler was zeer succesvol in de rol van Wotan in Wagner's 'Das Rheingold' (1997) en in 'Die Walküre' (1998), evenals de Wanderer in 'Siegfried' (1998).
Discografie: Edition Schwann ('Dichterliebe' van R. Schumann, 1979; Dettinger 'Te Deum' en 'Judas Makkabäus' van Händel), Decca (kleine rol in 'Lucrezia Borgia' van Donizetti), Koch Records ('Das Paradies und die Peri' van R. Schumann), EMI (Verkündigung« von W. Braunfels).
Eigen homepage: John Bröcheler