Ruth Horna
Ruth Horna (familienaam Reintje Boot), geboren in 1899, maakte haar debuut in 1936 als soliste bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest o.l.v. Eduard Flipse met de grote aria van Louise uit de gelijknamige opera. Dit was meteen een groot succes. Nadien - februari 1937 - volgden nog grotere successen met aria's uit Verdi's 'Otello' in een uitvoering met het Concertgebouw Orkest onder Frieder Weissmann. Met dit orkest trad zij ettelijke malen op in rollen als: Annina in 'Der Rosenkavalier' (1936, Weissmann); Eva in 'Die Meistersinger von Nürnberg' (1937, Weissmann); aria's uit 'Die lustigen Weiber von Windsor' en 'Die Fledermaus' (1937, Mengelberg); 'Magna Peccatrix' in de '8e Symfonie' van Mahler (1938, Mengelberg); in het 'Stabat Mater' van Karol Szymanowski (1939, Eduard van Beinum) en in meerdere concerten met aria's onder Van Beinum en Mengelberg.
Zij trad op door het gehele land met alle grote orkesten. In 1939 werd zij verbonden aan de Nederlandsche Operastichting, was verbonden aan het Gemeentelijk Theater Bedrijf van Amsterdam (vanaf 1941 t/m begin 1946) en aansluitend tot en met 1948 bij de Nederlandsche Opera. Haar debuut bij de Nederlandsche Opera was als 2e Dame in Mozart's 'Die Zauberflöte' op 11 december 1939 in de Groote Schouwburg van Rotterdam onder Den Hertog met het Concertgebouw Orkest. De rollen van de andere twee dames werden gezongen door de sopraan Gré Brouwenstijn en alt Ans Stroink.
Er volgden nog optredens in rollen als Giulietta in Les contes d'Hoffmann (onder auspiciën van de Wagnervereniging, 1940); Leonore in Fidelio (eveneens van de Wagnervereniging, 1940), Elisabeth in Tannhäuser (1941), Donna Dina in 'De Doge van Venetië' van Johan Wagenaar, nu bij het Gemeentelijk Theater Bedrijf van Amsterdam (1941), Lauretta in 'Gianni Schicchi' (1941), de gravin in 'Le nozze di Figaro' (1941), Agathe in 'Der Freischütz' (1942), Marguerite in 'Faust' (1942), Beatrice in 'Boccacio' (1942), Marta in 'Tiefland' (1942), Santuzza in Cavalleria rusticana (1943), Tosca in de gelijknamige opera (1943), Elsa von Brabant in Lohengrin (1943), en Elisabeth van Valois in Don Carlos (1944)
Na de oorlog zong Ruth Horna bij de Nederlandsche Opera o.a. de rol van Carmen in 1947 en Rosalinde in Die Fledermaus (1947). Haar laatste optreden bij de Nederlandsche Opera was als Tosca op 15 januari 1948 in de Amsterdamse Stadsschouwburg. De rol van Scarpia werd gezongen door de bariton The Baylé, Cavaradossi werd afwisselend gezongen door de tenoren Jan van Mantgem en Frans Vroons.
Ruth Horna beëindigde haar opera carrière in 1948, trad echter nog wel op als concertzangeres. Later vestigde zij zich in Amsterdam als zangpedagoge en genoot als zodanig een grote reputatie. Tot haar leerlingen behoorden o.a. Jo Vincent (nà de Tweede Wereldoorlog), Mimi Aarden en Pieter van den Berg.
Ruth Horna is overleden in 1983. Zij is korte tijd gehuwd geweest met Johan (Jo) Voskuil. Vrij kort na hun huwelijk, dat plaats vond in begin 1972, overleed Jo Voskuil.