Willem Mengelberg Biografie 2

VOLKSHELD

Willem Mengelberg

Gedurende de jaren dat Mengelberg dirigent van het Concertgebouworkest was is zijn populariteit uitgegroeid tot die van een volksidool, misschien nog wel het beste vergelijkbaar met die van sportidolen en filmsterren van vandaag. Gaande-weg ging hij tot de categorie 'bekende Nederlanders' behoren. Mengelberg was nieuws waardoor zijn muzikale triomfen in het buitenland dikwijls breed uitgemeten werden. Ook wanneer de beroemde kunstenaar ziek was, een ongelukje kreeg, jarig was of jubileerde verscheen zijn naam in de dagbladen. Er werden dan ook heel wat momenten aangegrepen om Mengelberg te fêteren, zodat talrijke huldigingen en geschenken hem ten deel vielen: kransen, fraai gecalligrafeerde albums en zelfs een auto. Een hoogtepunt vormde natuurlijk de overweldigende hulde die hem met het Mahler-feest van 1920 ten deel viel, maar ook nadien volgden er heel wat indrukwekkende manifestaties.

Mengelberg is overstelpt met eerbewijzen en onderscheidingen. In Nederland kreeg hij de volgende Nederlandse onderscheidingen: 1898 Ridder in de Orde van Oranje Nassau, 1902 Officier in de Orde van Oranje Nassau, 1907 Ridder in de Orde van de Nederlandsche Leeuw, 1907 Zilveren Medaille Kunst en Wetenschap in de Huisorde van Oranje Nassau, 1913 Gouden medaille voor Kunst en Wetenschap in de Huisorde van Oranje Nassau, 1920 Commandeur in de Orde van Oranje Nassau, 1934 Groot Officier in de Orde van Oranje Nassau. Hij werd benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de muziekwetenschap en mocht zich daarom vanaf 1934 met de titel 'professor' sieren. Een paar jaar daarvoor had hij al een eredoctoraat ontvangen van Columbia University in New York. In dezelfde periode kreeg hij koninklijke of regeringsonderscheidingen uit België, Frankrijk, Italië, Spanje en Denemarken. Wetenschappelijke instituten en allerlei muziekverenigingen voorzagen hem van erelidmaatschappen en dito benoemingen. Bijgevolg werd Mengelberg geportretteerd door kunstenaars als Pier Pander, Jan Toorop, Jan Sluijters en Kees van Dongen.

Willem Mengelberg en Marianne Günther, 1934

De persoonlijkheidsverering die Mengelberg ten deel viel kwam in beginsel echter voort uit zijn muzikale kwaliteiten en prestaties. Eén van de monumenten daar-van was Mengelbergs jaarlijkse uitvoering van de Matthaus-Passion van Bach, waarvan helaas pas in 1939 opnamen werden gemaakt. Ondanks Mengelbergs rijke fonografische nalatenschap zijn daarin enkele betreurenswaardige lacunes. Dat geldt met name het oeuvre van Mahler; zo is het bijvoorbeeld jammer dat er van Mahlers Das Lied von der Erde in de weergave door Mengelberg geen opnamen bewaard zijn gebleven. Met name in dit werk, met jarenlang als solistenduo Ilona Durigo en Jacques Urlus, moet Mengelberg het schier volmaakte aan Mahlerinterpretatie hebben gegeven. Met dit werk maakte hij een succesvolle entréé in Wenen waar hij twee concerten met de Wiener Philharmoniker gaf. Op het eerste concert, op 30 december 1917, leidde hij Mahlers Das Lied von der Erde; zijn geestdriftig toegejuichte uitvoering werd door Alma Mahler beloond met de ruimhartige gift van twee manuscripten van Gustav Mahler, een particel-versie en een partituurversie van Der Abschied uit Das Lied von der Erde, voorzien van de volgende vleiende opdracht:

"Dem Freunde Gustav Mahlers

Dem herrlichsten Interpreten seiner werke Willem Mengelberg (...) Am 30 Dec.1917 von Alma Maria gegeben".

Op het tweede concert met de Wiener Philharmoniker, nieuwjaarsdag 1918, dirigeerde Mengelberg Mahlers Vierde svmfonie en Ein Heldenleben van Strauss. De Amsterdamse musicoloog Bernet Kempers heeft, voordat hij hoogleraar was, aan het einde van de jaren dertig eens een schrijven gericht aan de Nederlandse regering om te bewerkstelligen dat Mengelbergs vertolking met financiële steun van de overheid op de grammofoonplaat zou worden vastgelegd. Dit initiatief heeft helaas geen vervolg gekregen.

DE JAREN 1940-1945

Aan de Zuiderzeekust, bij Valkeveen,maart 1906, staande van links naar rechts: Alphons Diepenbrock, Gustav Mahler en Willem Mengelberg.     Zittend: Mevr. Mengelberg, Mevr. H.G. de Booy-Boissevain, Mevr. P.J.Boissevain and Mevr. M.B. Boissevain-Pijnappel.

Aan de Zuiderzeekust, bij Valkeveen,maart 1906, staande van links naar rechts: Alphons Diepenbrock, Gustav Mahler en Willem Mengelberg.

Zittend: Mevr. Mengelberg, Mevr. H.G. de Booy-Boissevain, Mevr. P.J.Boissevain and Mevr. M.B. Boissevain-Pijnappel.

Een controversiële en veel bediscussieerde periode in Mengelbergs loopbaan vormen de jaren 1940-1945. Een aantal publikaties, kort na de Duitse invasie in Nederland, was er de oorzaak van dat Mengelbergs ongeëvenaarde populariteit bij een groot deel van de Nederlandse bevolking voor goed verdween. Vooral het artikel dat op 10 juli 1940 in De Telegraaf verscheen compromitteerde Mengelberg. Het was een weergave van een interview dat op 5 juli in de Völkischer Beobachter, de Duitse nationaalsocialistische krant, was verschenen. In de Nederlandse pers werd de weergave in De Telegraaf met verontwaardiging becommentarieerd.

Wie destijds de fotoserie van Mauritius Hartmann zou hebben gezien die in juli 1940 in Berlijn werd gemaakt, en die gedeeltelijk werd gepubliceerd in het Duitse tijdschrift Der Silberspiegel zou andermaal aanleiding hebben gevonden om zich van Mengelberg af te keren. Op een van de foto's kijkt Mengelberg met zijn vrouw glimlachend naar een affiche waarop zijn concert van 5 juli 1940 met de Berliner Philharmoniker is aangekondigd; op andere foto's kon men Mengelberg als toerist in Berlijn zien. Na zijn terugkeer uit Berlijn gaf Mengelberg een interview aan De Telegraaf dat op 2 augustus 1940 verscheen. Mengelbergs geschonden reputatie werd er zeker niet door hersteld, integendeel, de slotzin luidde namelijk:

"Ik blijf nu eenigen tijd in Nederland om besprekingen te voeren betreffende het Nederlandsche muziekleven en ik hoop nuttig werk te kunnen doen voor de verderen opbouw ervan."

Ook andere opmerkingen geven nog steeds - een onbehaaglijk gevoel. De foto's van bijzondere gelegenheden waarop Mengelberg in de loop van de oorlogsjaren werd gefotografeerd in gezelschap van bijvoorbeeld rijkscommissaris A. Seyss-Inquart, NVV-leider Woudenberg of anderen, hebben zijn reputatie evenmin goed gedaan. Velen namen namelijk aan, al dan niet terecht, dat Mengelberg zich met zijn gezelschap geanimeerd onderhield.

Willem Mengelberg in Berlijn, juli 1940

Een blik op de programma's die Mengelberg in die jaren ten gehore bracht laat zien dat hij niet alleen zijn concertactiviteiten in Nederland voortzette, maar dat hij ook gastdirecties bleef vervullen in Duitsland en in de door Duitsland bezette landen. Hij had daarin vaak beroemde solisten aan zijn zijde: de zangeres Henriëtte Sala, de pianisten Branka Musulin, Dinu Lipatti, Soulima Stravinski (zoon van Igor Stravinsky), de cellist Paul Tortelier en de violist Willi (vermoedelijk Wolfgang *) Schneiderhan. Mengelberg volgde zijn eens geuite overtuiging en rechtvaardiging om in Duitsland concerten te geven - dat, zoals de zon voor ieder scheen zonder onderscheid, ook de muziek voor iedereen was bestemd. Het repertoire, de muziek, werd echter langzamerhand wel uitgedund: op 5 juli 1940 kon Mengelberg in Berlijn nog in een 'Sonder-Konzert' Tsjaikovski's honderdste geboortedag met diens muziek herdenken en konden er opnamen worden gemaakt voor het Duitse platenlabel Telefunken met werken van deze Russische componist. In februari 1944 moest er voor een paar Nederlandse uitvoeringen van muziek van Tsjaikovski speciaal toestemming worden gegeven door de hoogste gezagsdrager: de 'Reichskommissar': het ging toen om een 'vijandige' componist.

*) Het programma vrmeldde inderdaad Willi, maar de kritiek die enkele dagen later in de Pariser Zeitung van de hand van Dr.Heinrich Strobel laat er geen twijfel over bestaan dat het om Wolfgang ging. J.L.

Mengelbergs grenzeloze naïviteit is vaak aangevoerd om zijn houding in de tweede wereldoorlog te verklaren en te relativeren. Helaas is bij Mengelberg naïviteit een slechte eigenschap geworden. Want deze eigenschap zorgde er mede voor dat hij zich van de 'politieke' verhoudingen niets aantrok en dat hij zijn werkzaamheden als musicus onverminderd voortzette, waardoor de Duitsers hem voor hun propaganda gebruikten. Misschien was diezelfde eigenschap, grenzeloze naïviteit, er ook oorzaak van dat hij in het najaar van 1940 muziek van zijn vriend, de verboden joodse componist Gustav Mahler, op de programma 's zette. De 'Reichskommissar' die gehoord had van Mengelbergs voornemen raakte geïrriteerd door dit 'naïeve' voornemen zomaar werken van Mahler te willen spelen. Als grote uitzondering mocht er een werk van Mahler worden uitgevoerd en daar moest het bij blijven: Mahlers Eerste symfonie weerklonk. De paradox is verpletterend: eens vocht Mengelberg voor de muziek van Mahler tegen onwil en onbegrip bij een nationaal en internationaal publiek en bij vele vakgenoten; nauwelijks enkele decennia later legde hij zich neer bij de gezaghebbende stem van een regerende macht. Dat de zon niet meer voor iedereen scheen en dat van een aanzienlijk aantal componisten en hun composities de zonnestralen verboden waren ontging hem kennelijk ten ene male. Wellicht was het inderdaad naïviteit die Mengelberg tot daden dreef: hij intervenieerde bij de Duitse bezetter ten gunste van onder andere de joodse violist Carl Flesch, de fluitist Hubert Bahrwahser, prof dr. E. Laqueur, voor de pianiste Sara Bosmans-Benedicts en vele anderen. Wie bij Mengelberg om hulp kwam kon rekenen op zijn interventie. De vragen om hulp zetten hem echter blijkbaar niet aan het denken.

Willem Mengelberg met zijn hond Rin, april 1947

De uitspraken van de Ereraad voor de muziek in 1945 en van de Centrale Ereraad voor de Kunst in 1947 hebben zonder twijfel een tijd lang de gemoederen bepaald tijdens de jaren van Mengelbergs Zwitserse 'ballingschap'. Als gevolg van de eerste uitspraak mocht hij nooit meer in Nederland dirigeren. Hij kreeg de rekening gepresenteerd voor zijn houding tijdens de bezetting in de jaren van de tweede Wereldoorlog.

De verdediging en de besprekingen met zijn advocaat Mr. J.A.J. Bottenheim, zoon van Mengelbergs voormalige secretaris S.A.M. Bottenheim, voor het hoger beroep bij de Centrale Ereraad vroegen stellig lange gedachtenwisselingen. Een langdurige procedure rond het al dan niet verstrekken van reisdocumenten aan Mengelberg om buiten Zwitserland te kunnen reizen, bijvoorbeeld naar Nederland, vroeg veel aandacht. Mengelberg werd geplaagd door ziekte en was daardoor lichamelijk soms in slechte conditie. Grote opschudding moet de terugname van zijn eertijds toegekende 'Eere-medaille voor Kunsten en Wetenschappen in Goud van de Huisorde van Oranje' per Koninklijk Besluit van 19 maart 1947 in Chasa Mengelberg hebben veroorzaakt, juist toen de hoop voor hem gloorde op (gedeeltelijke) vernietiging van het vonnis uit 1945. In mei 1947 begon de procedure in hoger beroep bij de Centrale Ereraad. Met de uitspraak van 20 oktober 1947 werd deze afgerond; het vonnis uit 1945 werd terugbracht tot uitsluiting over een periode van zes jaar, tot 1951. Voor Mengelberg en de zijnen, na de hoopvolle berichtgeving over de kansen op 'vrijspraak' door advocaat Bottenheim, was het een grote teleurstelling.

Tot aan zijn overlijden in 1951 bracht Mengelberg zijn dagen door in zijn chalet in Zwitserland. Zijn vrienden konden kennelijk niet duidelijk maken wat er nu precies fout was gegaan en wat de oorzaak was van al deze ingrijpende maatregelen en beslissingen. Hij voelde zich onbegrepen en verklaarde onder meer: "Ik heb nooit iets tegen mijn Vaderland gedaan, was altijd een trouw onderdaan van H. Majesteit en ben dat nog. (...) Alles wat ik gedurende mijn bijna 50-jarige Nederlandse werkzaamheid de oorlogsjaren inbegrepen - heb gedaan en gelaten, was direct of indirect, terwille en ten gunste van mijn Vaderland, Amsterdam en het Concertgebouworkest. Menende dat dit genoegzaam werd begrepen (...) werd ik des te dieper geschokt door de ervaring van het tegendeel". In de woorden die hij in 1946 tot Ellie Bysterus Heemskerk sprak klinkt opnieuw zijn verbijsterende naïviteit door: "Als ik iets gedaan had zou ik het begrijpen, maar ik heb me toch nergens mee bemoeid!...".

Frits Zwart

Chailly krans

.......... Het getuigt dan ook van historisch bewustzijn dat Mengelbergs opvolger in de derde graad, Riccardo Chailly, in het maartnummer van het tijdschrift Preludium woorden te kort komt om het belang van Mengelberg te onderstrepen. Chailly: ''Zonder een man als hij, met zijn genialiteit, flamboyantie, zijn pro- en contra-persoonlijkheid die zoveel discussie bracht en kritiek, was dit orkest niet uitgegroeid tot een van de toporkesten van de wereld.'' Ook over die 'pro- en contra-persoonlijkheid' heeft hij een duidelijke mening: ''Ik wil eigenlijk proberen onverschillig te zijn over de grote schaamte die hij Nederland heeft gebracht. Ik wil de persoon zijn, in de functie die ik representeer voor het Concertgebouworkest, die voorkomt dat deze schaduw van de oorlog blijft liggen over de genialiteit van de musicus. Alles is gedaan en gezegd en de man stierf alleen in verbanning. Hij heeft zijn straf gehad. Ik wil daar nu boven staan.''

Hoofdpagina
Biografie, deel een
Mahler, vierde symfonie
Lijst van opnames 
Mengelberg vereniging 
Recensies 
Boeken 
Recensies Naxos Cd's