Berthe Seroen

Berthe Seroen, sopraan (foto Godfried de Groot, Amsterdam)

De sopraan Berthe Seroen werd op 27 november 1882 in Mechelen geboren. Ze volgde muzieklessen aan het stedelijk conservatorium van haar geboortestad en het is ook daar dat ze op haar twintigste officieel debuteerde tijdens een huldeconcert voor conservatoriumdirecteur Gustaaf Van Hoey. Ze studeerde verder aan het Conservatoire Royal van Brussel, waar ze piano en zang volgde en de 'Prix de S.M. la Reine' en de 'Prix de Virtuosité et de Capacité' behaalde. Haar zanglerares aldaar was Cornelis-Servais, maar ze kreeg ook waardevol advies van Henri Séguin.

Deze Franse bas-bariton debuteerde, na zijn studies aan het Parijse conservatorium, in 1879 aan het Théâtre Royal in Antwerpen. De volgende jaren was hij ook regelmatig te horen in de Muntschouwburg. Zo zong hij er in 1887 Wotan in de eerste Franse uitvoering van Die Walküre en in 1888 stond hij in de wereldcreatie van Jocelyn van Benjamin Godard. Van 1891 tot 1901 bleef Séguin aan de Munt verbonden – hij werkte toen mee aan de Belgische première van Tristan und Isolde en aan de wereldcreatie van Fervaal van Vincent d'Indy. Het moet dan ook in die periode zijn geweest dat hij aan de jonge Seroen les gaf. Maar, Séguin was niet Seroens enige leermeester: nadien perfectioneerde ze zich nog bij Dyna Beumer, die later ook de Amerikaans-Franse stersopraan Lily Pons onder haar leerlingen telde.

Berthe Seroen, sopraan

Na enkele concerten in België en Frankrijk debuteerde Seroen op 19 maart 1908 als gastzangeres bij de Vlaamse Opera in Antwerpen. In die functie zette ze toen een schitterende Elisabeth (Tannhäuser) neer. August Monet, chroniqueur van de eerste vijftig jaar van de Antwerpse opera, schreef:

"... indien dit debuut de schoonste verwachtingen wekte, dan zijn er weinig nadien zóózeer gerechtvaardigd gebleken. Want Berthe Seroen is een van de grote namen in de geschiedenis der Vlaamsche Opera..."

En dat terwijl ze slechts zes seizoen aan de Vlaamse Opera verbonden zou blijven. Na haar gastoptreden werd haar een contract aangeboden, zodat ze vanaf het seizoen 1908-1909 deel uitmaakte van het vaste gezelschap. Tussendoor zong ze ook in de Muntschouwburg, waar ze vooral Wagnerrollen vertolkte. Al vlug liet ze zich opmerken als een van de beste Belgische operazangeressen. Ze had een zeer zuivere stem met een groot bereik en bovendien had ze présence en acteertalent.

Als vast lid van het gezelschap van de Vlaamse Opera zong ze op 9 januari 1909 de rol van Hermelijn in de wereldcreatie van Reinaert de vos van August De Boeck. Het multitalent Robert Herberigs zong toen de titelrol. Niettegenstaande het succes van de eerste avond, werd de opera – een erg dure productie – al vlug afgevoerd. Monet vertelt dat Seroen op één van die voorstellingen pas in de opera arriveerde toen het doek al opgehaald was. Ze had geen tijd meer om zich om te kleden – ze was in de rouw en helemaal in het zwart – en stormde zo het podium op. Tot grote verbazing van het Antwerpse publiek.

Seroen zong in wel meer wereldcreaties van Vlaamse opera's: op 6 januari 1912 stond ze als Dina in de creatie van Jan Blockx' Liefdelied, een herwerking van Baldie; op 28 januari 1913 was ze de eerste Nelly in De smid van den vrede van Julius Schrey en op 22 november 1913 zong ze Portia in Flor Alpaerts' Shakespeare-opera Shylock. Andere opgemerkte rollen waren Antonia (Hoffmanns vertellingen), Desdemona (Otello), Reinhilde (Herbergprinses van Blockx), de titelrol in Gilsons Prinses Zonneschijn, Pamina (De Toverfluit), Eva (De Meesterzangers) en Agathe (De Vrijschutter).

Verschillende componisten lieten zich bijzonder lovend over Seroen uit. Eén van hen was Heinrich Zöllner die op 27 maart 1909 zijn Faust kwam dirigeren – een speciale opvoering ter ere van Seroen – en haar vertolking van Gretchen prees. Het Antwerpse weekblad La Semaine schreef bij die gelegenheid, verwijzend naar haar opgemerkte optreden in rouwkledij:

"...Malinoise, demeurée si respectablement bourgeoise, pas cabotine du tout, bonne camarade et bonne fille, ni bégueule ni théâtreuse, on se la rappellera toujours avec une cordiale sympathie, venant ponctuelle aux répétitions en robe de deuil, et occupant ses instants de loisir sur scène, à des travaux de crochet. Petite bourgeoise, oui, mais grande artiste! ..."

Rond dezelfde tijd richtte ze in Mechelen een private zangschool op waarmee ze interessante concerten organiseerde.

Berthe Seron, sopraane>
Berthe Seron, sopraane

De oorlog deed Seroen in 1914 zoals veel Vlamingen naar Nederland vluchten. Daar zou ze haar tweede vaderland vinden, zeker na haar huwelijk met de architect Gerard Mastenbroek die haar carrière sterk zou ondersteunen. Seroen bleef wel de Belgische nationaliteit behouden. Boven de Moerdijk trof ze een heel ander muziekklimaat aan, één dat veel sterker aanleunde bij het 'nabije Oosten', zoals ze het zelf noemde, en waarin 'zuidelijke invloed' nauwelijks merkbaar was. Opera *) nam er een minder prominente plaats in en Franse muziek was er braakliggend terrein, terwijl Seroen in dat repertoire gepokt en gemazeld was. Als oorlogsvluchtelinge kwam ze al vlug in contact met mensen die gevoelig waren 'voor den geest waaruit mijn aanleg was geboren en waarop mijn werk was ingesteld'. Door deze contacten besliste Seroen om na de Wapenstilstand van 11 november 1918 in Nederland te blijven. Enigszins door de Nederlandse omstandigheden gedwongen transformeerde Seroen zich van operazangeres tot liedzangeres, haar eerste liefde. Op aanraden van de Vlaamse bas-bariton Jef Judels, die tijdens de oorlogsjaren aan de opera van Amsterdam was verbonden en het Nederlandse muziekleven goed kende, vond ze een uitstekende begeleider in Evert Cornelis (1884-1931). Deze Nederlandse pianist was zijn carrière begonnen als repetitor bij de Vlaamse Opera in Antwerpen en was tot 1918 tweede dirigent bij het Concertgebouworkest. Hun samenwerking begon waarschijnlijk in 1915. Over haar artistieke symbiose met Cornelis schreef ze:

"...Zijn neerzitten aan de vleugel gaf reeds stemming, zijn inleidend spel verhief mijn aanvoelen in de juiste sfeer. Vrijuit zonder vrees of terughouding kon ik uitzingen, dikwijls mij overgevende aan de inspiratie van het ogenblik, zeker ervan, dat elke wending reeds vooraf door hem werd meegevoeld. Ik wist hem meezingen, meeademen, meeleven in alles wat ik tot uitdrukking trachtte te brengen... Ik herinner mij nog als van gisteren zijn vreugde na de eerste uitvoering van de Chansons de Bilitis, [cyclus van Claude Debussy] waarvan niemand als hij het geheim van de begeleiding kende, en waarbij ik onder de bekoring van zijn 'Pansfluitspel' bijna vergat dat ik moest zingen...."

Op korte tijd groeiden de 'Seroen-Cornelis'-recitals tot een begrip uit. Het mag gezegd dat Seroen en Cornelis Nederland de liedkunst van Chausson, Fauré, Debussy, Ravel en 'Les Six' leerden kennen. In de woorden van Wouter Paap:

"...De fijnheid van geest en gemoed, waarmee Berthe Seroen tezamen met Cornelis het wezenlijke van ieder lied wist uit te beelden, heeft de ontvankelijkheid voor dit nieuwe geluid als bij toverslag wakker gemaakt, en het is voor een groot deel aan háár te danken, dat de nieuwe Franse liedkunst in ons land zulk een sterke en blijvende weerklank heeft gevonden..."

Al mag Cornelis' aandeel zeker niet onderschat worden: naast een uitstekend musicus was hij ook een geboren psycholoog en pedagoog die met weloverwogen programma's mogelijke weerstanden bij het publiek wist te overwinnen. Beiden traden ook in het buitenland op en waren in Antwerpen graag geziene gasten.

Tijdens de oorlogsjaren had ze ook contacten met de jonge componist Willem Pijper [1894>1947] die haar verbaasde met hoogstaande jeugdwerken als Fêtes galantes en Vieilles Chansons. Pijper was evenzeer onder de indruk van haar vocale kwaliteiten en componeerde speciaal voor haar het orkestlied C'est le Chien de Jean de Nivelle (een van Paul Verlaines Romances sans Paroles). Pijper dirigeerde op 15 april 1920 zelf Seroen en het Concertgebouworkest in de succesvolle wereldcreatie die een groot succes werd.

In 1922 volgde Cornelis de omstreden Jan Van Gilse op als dirigent van het Utrechts Stedelijk Orkest (USO), zodat hij steeds minder tijd had om als begeleider op te treden. Toch betekende dit niet het einde van hun artistieke samenwerking. Cornelis inviteerde haar verschillende keren bij het USO, waar hij overvloedig aandacht schonk aan de nieuwe Franse muziek en vooral dan aan Debussy en Ravel. Ze werkte mee aan een volledig André Caplet-concert, maar haar ultieme droom ging in vervulling toen Cornelis haar engageerde om in een concertante uitvoering de vrouwelijke titelrol in Pelléas et Mélisande te zingen. Toen Seroen in haar zoektocht naar een nieuwe begeleider Pijper om raad vroeg, bestond zijn antwoord in haar herinneringen in 'een licht handgebaar en een kort afgebeten "moi!"' Met Pijper als begeleider introduceerde Seroen in haar programma's ook liederen van Stravinsky, Bartók, Berg, Malipiero en Webern, maar ook van eigentijdse Nederlanders als Diepenbrock en Dresden. Seroens engagement voor nieuwe muziek belette overigens niet dat ze wist te excelleren in liederen van Schubert, Schumann of Wolf.

Seroen was zeer te spreken over Pijpers 'gevoel voor maat en rythme en zijn in hooge mate ontwikkeld talent voor muzikale en literaire analyse.' Toch hield dit partnerschap maar drie jaar stand omdat Pijper meer tijd wou investeren in het componeren. Ze werkte toen een tijdje samen met de Nederlander Phons Dusch, een leerling van Robert Casadesus en Carl Friedberg. Geleidelijk aan ging Seroen zich meer aan het lesgeven wijden. Ze was jarenlang verbonden aan de conservatoria van Rotterdam (vanaf 1927) en Amsterdam en Utrecht (vanaf 1937). In die functie kwam ze Pijper opnieuw tegen toen hij directeur werd van de Rotterdamse 'Toonkunst'-Muziekscholen. Ze zetelden ook samen in verschillende commissies, zoals de beoordelingscommissie voor de Nederlandse Opera. Tijdens het componeren van zijn baanbrekende 'symfonische drama' Halewijn (1933) had Pijper voor de rol van het koningskind Seroen voor ogen, maar om een of andere reden heeft ze die rol niet gecreëerd.

Op 1 december 1947 werd Seroen voor haar 65ste verjaardag en haar 45-jarige carrière in de Bach-zaal van het Amsterdams Conservatorium gevierd. Naar aanleiding van die verjaardagen schreef de componiste Henriette Bosmans een artikel waarin ze zocht naar Seroens kracht om het publiek van nieuwe muziek te overtuigen:

"... de macht die Berthe Seroen over ons heeft komt niet voort uit haar (stem)middelen, haar kunnen, haar veelzijdigheid, muzikaliteit of ongeëvenaarde dictie – maar door het terugtreden van dit alles achter de werken die zij brengt – het is het bezit van een geheim dat alleen den zeer grooten toevertrouwd is, bestemd om alleen door een dierzulken onthuld te worden en het heeft Eeuwigheidswaarde..."

Berthe Seroen stierf op 17 april 1957 in Amsterdam. De oorlogsvluchtelinge uit Mechelen had als zangeres én pedagoge een stimulerende rol in het Nederlandse muziekleven. Tot haar bekendste leerlingen behoren de sopraan Erna Spoorenberg en de tenor Frans Vroons.

Bronvermelding: Jan de Wilde in het artikel: De Mechelse die de Nederlanders Frans leerde zingen, een portret van Berthe Seroen, Studiecentrum voor Vlaamse muziek, Nieuwsbrief 22, mei 2004

*) Berthe Seroen trad in Nederland slechts in twee opera's op. Op 11 september 1915 zong zij te 's Gravenhage in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen in De herbergprinses van de Vlaamse componist Jan Blocks de rol van Reynilde en op 25 januari 1916 zong zij in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam de rol van Antonia in Offenbach's opera De vertellingen van Hoffmann. Beide voorstellingen waren uitvoeringen van de Coöperatieve Vereeniging De Nederlandsche Opera van Jef Judels en Chris de Vos.

J.L.