Faniëlla Lohoff-Poons
"Na het tweede bedrijf, met het groote succes voor Mevr. Faniëlla, moest zesmaal gehaald worden, na het laatste minsten zooveel. De glansrijke vertooning, werd bijgewoond door den Minister Huysmans en de Schepenen Juries en Lebon"
De Standaard. 11-01-1921, Koninklijke Vlaamsche Opera, Jenufa
"Een waarlijk geslaagde prestatie is die van mevrouw Faniëlla, die weet wat er uit de rol van Ortrude te halen en er in te leggen is"
De Standaard, 9-01-1927, Koninklijke Vlaamsche Opera, Lohengrin
"Heel vooraan stond Mevr. Faniëlla, die de zaal in verrukking bracht door haar stijlbeheerschende en gloedvolle voordracht van Agatha's groot aria."
De Standaard. 5-10-1923, Koninklijke Vlaamsche Opera, De Vrijschutter
" Mevrouw Faniëlla: een naam die de allerschoonste K.V.O.-herinneringen (Koninklijke Vlaamse Opera) oproept bij alwie die heerlijke twintiger jaren (1920-1927) in onze instelling van nabij mocht meemaken. Het was immers de tijd van Jacques Urlus, Hendrik Drost, Karel Bogaerts, Robert van Aert, Gerard Wouters, Jos. Besselinck, Jaak Hertstaete, Anton Dirks, Alfo de Quick, Alice Plato en zovele anderen nog, grote kunstenaars, Vlamingen en Nederlanders die het stevigste en het meest schitterende ensemble vormden, waarop de K.V.O. ooit heeft mogen bogen. Het was de tijd van de grote kreaties die opzien baarden, tot in Parijs toe, van Ringuitvoeringen en Wagner-voorstellingen die behoorden tot het beste wat, waar ook, te horen en te zien is geweest op bedoeld tijdstip. De K.V.O.-getrouwen van ouder datum hebben aan Mevrouw Faniëlla een onverwelkbaar mooie herinnering bewaard: haar donker gekleurde sopraan met een fabelachtige tessituur, haar temperamentrijke uitbeeldingen blijven voor altijd in het geheugen gegrift van hen die ze mochten bewonderen."
bron: artikel uit oktober 1964, auteur onbekend
Eén van de groten uit de twintiger jaren was Mevrouw Faniëlla, de artiestennaam van Fanny Ella Poons, later Mevrouw Lohoff-Poons. Zij was de dochter van Sam Poons (1859-1932), een bekend baritonzanger en van Elise van Biene, actrice.
Over deze Elise Poons-van Biene, die een nicht was van de actrice Sophie van Biene, de echtgenote van Désiré Pauwels, schreef DE PRINS der Geïllustreerde bladen van 7 maart 1925: 'Deze begaafde kunstenaresse zal weldra weer te voorschijn treden. Zeer verstandig!(...) Haar talent is veelzijdig; haar creaties van Juffrouw van de Telefoon, de Gheize, Rooie Lotte enz., zijn niet vergeten(...) Maar ze is niet alleen actrice; ze is ook verdienstelijk auteur en vertaalster(...)Mevrouw Poons-van Biene is als 't ware de ziel van een kunstenaarsfamilie; haar echtgenoot was een prima bariton van de Opera, haar dochter Elle (Faniëlla) Lohoff de gevierde Operazangeres, haar zoon Max een talentvol musicus in Californië en haar zoon Sylvain is een onzer goede figuren in klucht, revue, blijspel, enz.'
Toen Fanny op haar beurt kunstenares wilde worden smolt zij haar beide voornamen Fanny en Ella samen tot de mooi klinkende artiestennaam Faniëlla. Ook was zij nog een tijd onder de naam Ella Faniella bekend. Piepjong nam zij reeds zangles bij Mevrouw de Veer-de Lange, dochter van de componist Daniël de Lange (1841-1918), studeerde ook bij Ulfert Schults, pianoleraar en bij Cornelius Dapper, muziekdirecteur van het Concertgebouworkest te Amsterdam. Op 16 oktober 1904; dertien dagen voor haar zestiende verjaardag zong Faniëlla reeds te Koblenz in een Beethovenconcert als soliste. Een paar jaar later werkte zij mee aan een uitvoering van La Damnation de Faust van Hector Berlioz te Leiden (partij van Margarethe).
Haar operadebuut deed zij bij de Opera-Vereeniging van Jacques Coini als 'Zweiter Edelkabe' in Lohengrin. Op 13 januari 1909 trad zij wederom op bij deze Opera-Vereeniging (toen geleid door J.A. van den Broecke), ditmaal als Barbarina in een uitvoering van Figaros Hochzeit. Op 16 april 1909, stond Faniëlla opnieuw in de Stadsschouwburg, ditmaal in Die Meistersinger von Nürnberg, als een der 'Lehrbuben'. De zangcarrière van Faniëlla Poons, die gehuwd was met de violist en dirigent Willem Lohoff, was indrukwekkend. Zij blonk uit in lyrische rollen, waarna haar stem zich geleidelijk ontwikkelde in de richting van het (jeugdig-)dramatische vak. Ook mezzo- en altpartijen schuwde zij niet. Die carrière speelde zich af, zoals dat in die jaren ging, bij een veelheid van gezelschappen. In het seizoen 1910-1911 zong zij bij de Nederlandsche Opera en Operette van Pauwels, Kreeft en Köhler in het Rembrandttheater te Amsterdam Mimi in Bohème, met Silvano Isalberti en Louis Morrisson als partners, Valentine in de Hugenoten, Siebel in Faust, Santuzza in Cavalleria Rusticana, Cio-Cio-San in Madame Butterfly en de titelrol in Leoncavallo's Zaza.
Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog kwam zij naar de Vlaamse Opera over en onderscheidde er zich dadelijk, onder meerdere als Senta in de Vliegende Hollander en Anne-Marie in Heibieke (Edward Verheyden). De oorlog onderbrak haar loopbaan te Antwerpen. Te Amsterdam wekte G.H. Koopman de Nederlandsche Opera tot nieuw leven. Naast Faniëlla traden daar artiesten op als Liesbeth Poolman-Meissner, Richard van Helvoirt Pel, Jules Moes, Anton Dirks e.a. In de jaren 1914-1918 zong zij uiteenlopende rollen als Carmen, Tosca, Aïda, Herodiade, Violetta in La traviata, Mimi in La Bohème, Venus in Tannhäuser (onder Albert van Raalte en met Louis van Tulder in de titelrol) en Alaine de l'Estoile in d'Alberts Die Revolutions-hochzeit.
Fé Derickx en Bernard Tokkie (1867-1942) riepen haar, na de oorlog, naar Antwerpen terug en het was in de Scheldestad dat de grote gaven van Faniëlla tot de volle ontplooing kwamen. Zij zong er het grote Wagnerrepertoire: Elsa en Ortrud in Lohengrin, Elisabeth in Tannhäuser, Brünnhilde en Sieglinde in de Ring, Senta in de Vliegende Hollander, Isolde en Brangäne in Tristan en Isolde. Zij vertolkte de titelrol in Carmen, Leonore in Fidelio, Martha in Laagland (Tiefland), Myrtocle in De Dode Ogen (Die toten Augen, Eugen d'Abert), De Maarschalksvrouw in de Rozenkavalier, de kosteres in Jenufa (alt partij!), Agathe in de Vrijschutter (Der Freischütz), Desdemona in Otello, Maniëlle in de 'Juwelen der Madonna' (Ermanno Wolf Ferrari), enz.
En in het seizoen 1920-1921 was zij bij de N.V. Nationale Opera van Willem van Korlaar jr. zowel te horen als Mignon (met haar echtgenoot als dirigent) en als Aida (onder Van Raalte en Lohoff), met de alt Maartje Offers in de rol van Amneris. Ook blonk Faniëlla uit als Rachel in La juive (Halevy). Laatstgenoemde rol zong zij onder meer op Eerste Kerstdag 1929 in het Haagse Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen bij de Nederlandsche Opera van Karel F. van Bijlevelt, met Louis Morrisson als Éléazar. Drie weken eerder was zij in de Koninklijke Schouwburg opgetreden met haar tweede grote Wagner-rol: Brünnhilde in Siegfried, met Chris de Vos in de titelrol. Ook zong Faniëlla in het buitenland, behalve in het eerder genoemde België (Antwerpen, Luik, Brussel), ook in Marseille en Parijs.
Als Margarethe in Faust, in een uitvoering in het Grand Théâtre te Amsterdam door de Hollandsche Opera van Chris de Vos, nam zij op 27 januari 1934 afscheid van het operatoneel, waarna ze zich in Amsterdam als zangdocente vestigde. In België had zij - eveneens in 1934 - afscheid van het operatoneel genomen in een galavoorstelling voor het Belgische Hof in een uitvoering van Lohengrin te Namen. Nog op 8 november 1959 trad zij op in het Concertgebouw, waar zij onder Nico van der Linden een aria zong uit Glucks Orpheus et Eurydice.
Na haar afscheid wijdde Faniëlla zich aan concerten en, in het bijzonder, aan haar operaschool. Een school, die leerlingen voortbracht als de mezzospraan Mimi Aarden (1924-). Ook de bariton Jos Burcksen en de tenor Philip Terke (1898-1978) studeerden bij haar.
Faniëlla Lohoff-Poons overleed in haar woonplaats Amsterdam op 5 december 1968.