Maartje Offers
Maartje Offers is geboren op 27 februari 1891 in het Zuid-Hollandse plaatsje Koudekerk aan de Rijn, nabij Alphen aan de Rijn. Haar vader was daar slager en verhuisde later naar Den Haag. Zij was de jongste van zes dochters, later volgde nog een zoon. In Den Haag schijnt men gesproken te hebben over de "knappe dochters van slager Offers". Een familielid vertelde dat Maartje reeds kort na de geboorte zo'n krachtige stem had, dat als zij huilde dit aan de overkant van de Rijn te horen was! Al vroeg ontdekte de heer van Ramshorst - lokaal bekend als 'ijveraar voor goede kinder- en volkszang' - haar aanleg voor zingen. Op 12-jarige leeftijd zong Maartje op Kerstavond al de soli in de Zuiderkerk in Den Haag.
Gesigneerde foto uit privé bezit, welwillend ter beschikking gesteld door mevr. Alletta Brouwer-Van der Heyden. 'Letty', was destijds - 1943 - leerlinge van Maartje Offers. Haar moeder heeft 'Mevr.Maartje' nog aan de piano begeleid.
Maartje Offers volgde haar zangstudie aanvankelijk in Den Haag bij Arnold Spoel en Mevr. Hekking, vervolgens in Rotterdam bij de beroemde alt Pauline de Haan-Manifarges. Haar eerste concert gaf zij al in 1910, op 18-jarige leeftijd. Het was een optreden in een kerk. De jaren er na leek het dan ook logisch dat zij, als zoveel andere Nederlandse zangeressen, zich tot het oratorium genre zou wenden. Het liep anders. Zij had al een grote bekendheid als oratoriumzangeres, toen zij geëngageerd werd bij de opera, haar eerste optreden vond plaats op 8 mei 1915 als Mary in 'Der Fliegende Holländer', een uitvoering van de 'Nieuwe Nederlandse Opera' in de reeks 'Duitsche Opera Opvoeringen'. In 1917 werd haar een contract aangeboden bij de 'Opera Royal Francais de La Haye', waar zij voor de eerste maal optrad in de rol van Dalila in 'Samson et Dalila' van Camille Saint Saëns. Zij bleef aan dit gezelschap verbonden tot dit ontbonden werd. Gedurende het bestaan van dit gezelschap, was zij één van de zeer weinige Nederlandse zangeressen van dit gezelschap. Een opmerkelijk feit gezien haar 'relatieve' onbekendheid die tijd. Daarna trad zij op voor diverse Nederlandse opera gezelschappen - allen een kort leven beschoren - in rollen als Dalila, Ortrud, Amneris, Azucena, Magdalene in "Die Meistersinger von Nürnberg", Adriano in "Rienzi", en Maria Magdalena in de Nederlandse première van Albert's "Die Toten Augen". Met één van die gezelschappen maakte zij haar debuut bij de Opera van Parijs als Dalila, met Jacques Urlus als Samson, en werd hierbij voor haar vertolking gecomplimenteerd door de eerbiedwaardige, oude componist Camille Saint Saëns.
In 1923, toen er weer een Nederlands opera gezelschap failliet was gegaan, sloten enkele zangers zich aan bij een groep van Italiaanse zangers. Samen met hen zong zij voor het eerst in het Italiaans als Azucena. De bariton van het gezelschap, Lorenzo Conati was hier zo van onder de indruk, dat hij haar adviseerde bij de Scala te Milaan haar geluk te gaan beproeven. Dit deed ze in 1924 en zong in Milaan eerst voor bij Gemma Bellonzioni, die haar op stel en sprong meenam naar Toscanini. Deze luisterde en was zo onder de indruk van haar stem dat hij haar gelijk voor 3 jaar aan de Scala engageerde. Ze kreeg 6 weken de tijd om 6 rollen in het Italiaans in te studeren, hetgeen haar glansrijk gelukte. Een Italiaanse zangeres vroeg eens aan Toscanini waarom hij een niet-landgenote had aangetrokken. Toscanini's antwoord schijnt geweest te zijn: "Wijs mij dan één Italiaanse aan die de helft presteert van deze "straniera"(buitenlandse) en ik zal haar meteen aannemen". Maartje was en bleef daar de onbetwiste eerste contralto, de prima-donna van de alten. In tegenstelling tot wat Leo Riemens stelt heeft Maartje Offers wel degelijk onder Toscanini gezongen. In het seizoen 1924/25 zong zij aan de Scala o.a. als Fricka in "Das Rheingold" en in "Die Walküre". De 'Ring des Nibelungen' stond elk jaar minstens twee keer op het repertoire en werd afwisselend gedirigeerd door Toscanini en door zijn eminente plaatsvervanger Vittorio Gui. Onder zijn directie heeft Maartje in 1926 in Turijn drie avonden achter elkaar de mezzo-sopr. (alt) partij gezongen in Verdi's Requiem. Pauline de Haan was er voor overgekomen. Zo heeft het 'Liber scriptus profetur' waarschijnlijk nooit meer geklonken. Maartje Offers trad in Italië gedurende drie jaar op, o.a. in het zomersemester aan het 'Teatro La Fenice' in Venetië. Gedurende die drie jaar heeft zij in meer dan twintig rollen gezongen, o.a. als Amneris (Aida), Azucena (Trovatore), Eboli (Don Carlos), Kundry (Parsifal), Donna Elvira (Don Giovanni), Madeleine (Rigoletto), Mrs. Quickly (Falstaff), Suzuki (Butterfly), Dalila (in het Frans!) en nog veel meer. Maartje vertelde dat de Italianen 't moeilijk hadden gehad met 'Samson et Dalila' in het Frans. In Italië had Maartje acteren geleerd. Ze had steeds enorm succes en het publiek wachtte haar buiten vaak op met bloemen, (Toscanini duldde geen bloemen op het toneel en zijn wil was wet). Volgens Maartje was destijds aan de Nederlandse Opera (de Nationale) de regie slecht en er werd eigenlijk alleen op zang en zo goed als niet op het acteren de nadruk gelegd. De meeste zangers en zangeressen bewogen dan ook als een soort van marionetten op het toneel. In 1926 zong zij in de V.S. - New York en Chicago - de altsolo's in Mahler's Tweede en Derde Symfonie onder Willem Mengelberg. Ook zong zij onder Toscanini in de Metropolitan en schitterde daar o.a. ook bij een speciale Beethoven avond. Na de opening met de ouverture Egmont, zong Maartje de beide 'Klärchen' liederen in de originele sopraanzetting, omdat het orkest niet over de muziek in een lagere toonaard beschikte. Rond april 1927, een maand voor de afloop van haar contract kwam zij, ziek van vermoeidheid......en heimwee naar Holland terug.
Sir Thomas Beecham, die haar stem door de platen had leren kennen, engageerde haar voor een concerttournee in 1928 door Australië en Engeland. De sopraan in dit gezelschap was Guglielmetti (van de Scala), de tenor Di Mazzei (uit Parijs) en als bas de Rus Zaporojetz. 19 Februari 1928 was Maartje's eerste optreden in de Royal Albert Hall, waarbij ze door het enthousiaste publiek tot 5 toegiften gedwongen werd. In 1930 volgde een tweede tournee en nu met Eva Turner als sopraan. Maartje Offers werd ook de eerste alt van de nieuwe 'Beecham Opera Company', maar dit project mislukte. Zij trad veel in Duitsland op - tot 1933 - te samen met Cornelis Bronsgeest en Bernard Tabbernal. In 1934 vierde ze grote triomfen in Budapest, vertolkte nog gastrollen in Italië en Parijs, zong in 1935 en 1936 in verschillende plaatsen in binnen- en buitenland vooral oratoria. (o.a. l'Enfance du Christ en de Passionen). In Nederland trad zij in het begin van de dertiger jaren o.a. op bij de opening van de nieuwe 'Doelen' in Rotterdam, in Mahler's tweede onder Mengelberg. Eveneens in Rotterdam met het Rotterdamsch Mannenkoor in 1933 met de Altrapsodie van Brahms. Aan culturele bijeenkomsten en aan de zgn. 'Volksconcerten' bleef ze haar medewerking verlenen, evenals aan enkele Kurhausconcerten in Scheveningen. Lesgeven deed ze niet veel, wel leidde ze enkele zanggroepjes. Zij was van 1927 tot 1931 hoofdlerares van de afdeling zang bij het Conservatorium van Rotterdam, maar kon dit toch niet goed combineren met haar vele optredens. In 1935 werd bij haar een ernstige vorm van suikerziekte geconstateerd - zij moest zich regelmatig met insuline inspuiten - en zij moest het, na een carrière van 25 jaar (1910-1935) wat rustiger aan gaan doen. Maartje Offers trad nog tweemaal op als 'Rossweisse' in Wagner's Walküre, 16 mei 1935 onder Kleiber (een 'Wagner Vereeniging' uitvoering) en de tweede keer op 8 juni 1939 onder Heinz Tietjen. Haar laatste optreden op het opera toneel was als Azucena in Verdi's Il Trovatore in een uitvoering van het 'Nederlandsch Opera Ensemble' op 1 dec. 1940 in Theater Carré, Amsterdam. Haar laatste optreden voor publiek was in het Spa hotel te Scheveningen, zij zong daar een aria uit "Samson et Dalila" en een uit "La Reine de Saba" van Gounod. Haar stem bleef echter tot het laatst toe even warm en stralend. Daarna trad zij nog slechts sporadisch op. Zij tekende niet voor de 'Kultuurkamer'. Wel zong ze nog in besloten kring en dan liefst heel enthousiast uit 'Valerius Gedenck Clanck' en andere echt Nederlandse liederen. Een familielid vertelde: ".... Bij ons thuis, in de Van Brakelstraat, zong ze altijd op verjaardagen en zo, met begeleiding van tante Agaath. Als in de zomer de ramen open waren, stond de straat zwart van de mensen: Maartje Offers zingt.......". Ook gaf zij gedurende de laatste jaren van haar leven nog zangles. Deze lessen vonden plaats in Leiden, in de villa van de familie Verheij van Wijck aan de Burggravenlaan. Als begeleidster fungeerde de moeder van Letty van der Heijden (Mevr. Alletta Brouwer-Van der Heyden), één van haar leerlingen.
Toen haar huis aan de Stadhouderslaan in Den Haag door de Duitsers werd gevorderd, vertrok zij naar Eerbeek (Laag Soeren), waar haar reeds vanaf 1937 van bevriende zijde een verbouwde boerderij met veel bos er omheen, als vakantieverblijf ter beschikking was gesteld. Ook nu (eind 1942) mocht ze er weer onbeperkt gebruik van maken. Ze was er helaas veel te veel alleen. Eind '43 was ze ernstig ziek, ze moest zich daar toen heel ellendig en eenzaam hebben gevoeld. Met Kerstmis en Nieuwjaar, toen ze weer wat familie om zich heen kreeg, knapte ze op en was in staat in januari bij haar oudste zuster in Tholen te gaan logeren. Haar strenge dieet viel slecht meer te realiseren en de insuline had ook niet meer de vereiste kwaliteit. Ze zondigde ook wel wat in Tholen, waardoor haar dood, waarop ze zich die laatste maanden wel had voorbereid, waarschijnlijk verhaast werd. Op 27 januari werd ze 's avonds onwel, had enkele moeilijke uren, maar stierf in het begin van de nacht rustig en vol vertrouwen.
De begrafenis in Den Haag was groots en nogal spectaculair. Ze werd binnengedragen onder de tonen van het Wilhelmus, de kist was met de Nederlandse vlag bedekt. En dan te bedenken, dat deze gebeurtenis plaats vond in 1944 onder de Duitse bezetting. Als slot van de plechtigheid werd haar vertolking van het Agnes Dei (Bizet) gedraaid. Volgens verhalen van familieleden werd tijdens het verlaten van de aula een koffergrammofoon op de kist gezet, waarop haar versie van het Largo van Händel werd gedraaid. Verschillende mensen vielen toen flauw.........
Volgens Leo Riemens was Maartje Offers ondanks haar indrukwekkende borstregister, in Händel's "Ombra mai fu", bijvoorbeeld, geen echte alt, maar eerder een dramatische sopraan met een zeer goed ontwikkeld laag register (zoals b.v. Celestina Boninsegna). Pauline de Haan-Manifarges (haar lerares, zelf een alt) beschouwde haar - net als Maartje zelf deed - als een mezzo-sopraan met een fenomenale omvang van 3 1/2 octaaf. Zowel de hoogste als de laagste tonen behielden glans, terwijl men nergens de overgang van het ene in het andere register kon horen. Willy Surber - medeleerlinge van Pauline de Haan en intieme vriendin van Maartje deelde die mening. Ook Letty van der Heyden, een leerlinge van 'Mevr. Maartje', heeft nooit anders gedacht dan dat haar lerares een mezzo-sopraan was. Het is jammer, dat er nog maar weinig mensen zijn die Maartje Offers werkelijk hebben horen zingen, die haar hebben gekend. Het moet een boeiende persoonlijkheid zijn geweest, gevangen in een groot lichaam. De stokoude vader van een vriend van mij (E.B.), vertelde mij ooit dat hij haar een paar keer in het Concertgebouw had meegemaakt. " En als ze dan die trappen afkwam, dan kwam er ook wat de trap af......". Offers eerste opnamen vonden plaats bij het label Artiphon onder de naam van Maartje van der Meer-Offers, zoals zij zichzelf noemde bij haar debuut in Italië. Zij was van 1911 tot 1922 gehuwd met de advocaat mr. J. van der Meer. In Italië zong ze daarna onder de naam van Martha Offers, i.v.m. de uitspraak. Gedurende een korte periode (1925-1928) is zij gehuwd geweest met A.D.van Buren, een rechtenstudent die haar naar Italië nagereisd was en 9 jaar jonger was dan zij. Deze zag kans door zijn grote muzikaliteit assistent-repetitor aan de Scala te worden. Hij heeft ook enkele van haar opnamen gedirigeerd. Na zijn studie huwde hij met de zangeres Greta Santhagens-Manders. Ook was hij enige tijd directeur van de Italiaanse Opera in Nederland. In 1928 volgde Maartje's derde huwelijk, met W.Eigman, bankdirecteur en bekend cricketspeler. Zij ondertekende toen officieel als M.Eigman-Offers. Na 1931 bleef ze ongehuwd, hoewel ze een langdurige verhouding had met de heer A.Kramer (of Cramer).
In Italië werd zij een 'Red Label' star van "His Master's Voice", en maakte zij verscheidene acoustische opnamen van aria's en duetten uit "Rienzi", "II Trovatore" (met Pinza, o.a.), "Aida" (duet met Poli-Randacio), "Mignon", "Samson et Dalila", etc. Haar electrische opnamen (ook voor Red Label) dateren uit de tijd van haar jaren in Londen, waar zij onder Beecham zong. De enige uitzondering was de Waltraute-scène uit "Götterdämmerung". Een opname waaruit volgens Riemens duidelijk het sopraan karakter van haar stem blijkt, in sommige passages klinkt volgens hem Brünnhilde (Frida Leider) soms donkerder dan Waltraute. Deze opname komt uit de historische Pearl uitgave van Wagner's "Der Ring des Nibelungen". Het is een poging van HMV geweest een complete Wagner uit te brengen in de 20ger, 30ger jaren. Voor een recensies van deze set, zie: "Classical Net". De aria's uit "Il Trovatore" en "Don Carlos" met Barbirolli demonstreren duidelijk hoe positief een goede dirigent haar zingen kon beïnvloeden: Zij toont meer vuur en temperament. Andere opnamen van haar: inclusief aria's uit "Carmen" (een rol die zij nooit op toneel zong), verschillende liederen - waaronder liederen van Nederlandse componisten - en zelfs een lied uit Elgar's "Sea Pictures".
Graf Maartje Offers - begraafplaats Nieuw Eykenduynen, graf A-3900
De in bovenstaand krantenbericht genoemde geboortedatum van 1892 is onjuist, dit moet zijn 1891.
Met dank aan Christiaan van der Eijk en Eddy Oppentocht (achterneven van Maartje Offers) en Evert Brouwer (zoon van Alletta Brouwer-Van der Heyden, leerlinge van 'Mevr. Maartje') voor de verkregen informatie.