Eduard van Beinum Biografie 1945-1959

Eduard van Beinum

Door het weg vallen van Willem Mengelberg als boegbeeld van het orkest en Rudolf Mengelberg als inspirerend directeur, stond Eduard van Beinum er plotseling alleen voor om het orkest uit het oorlogsdal te leiden. Met overtuiging nam hij deze taak op zich. Reeds op 29 juli 1945 kon het orkest zijn eerste concert geven. Het nieuwe seizoen 1945/46 was al weer bijna normaal, met bijna honderd concerten in Amsterdam en enige tientallen elders in binnen- en buitenland. Het was een tijd van herontdekkingen. Alles wat in de oorlogstijd aan muziek verboden was geweest, mocht weer. Componisten uit geallieerde landen zoals Debussy en Tsjaikowsky en Joodse componisten als Mendelssohn werden weer gespeeld. Ook muziek van Mahler en Stravinsky, die de Duitsers als entartet hadden afgedaan kwamen weer op het programma. De ruim dertien jaar (van 1945 tot 1959) dat Van Beinum chef-dirigent was van het Concertgebouworkest betekende het hoogtepunt van zijn carrière. Hij gaf honderden concerten met het orkest, niet alleen in Amsterdam, maar over de hele wereld. Daarnaast was hij een veel gevraagd dirigent bij veel buitenlandse orkesten.

De wijze waarop hij met het orkest omging had hem voor en tijdens de oorlog al zeer geliefd gemaakt bij de orkestmusici. Deze populariteit nam alleen nog maar toe. Ook de manier waarop hij de muziek benaderde dwong veel respect af. Hij ging vrij precies uit van het door de componist gegeven notenbeeld en hield zichzelf daarbij op de achtergrond. Zelf verwoordde hij dit in 1956 tijdens zijn dankwoord uitgesproken bij zijn benoeming tot eredoctor van de Amsterdamse universiteit:

"Het is naar mijn overtuiging de heilige plicht van de reproducent terug te treden, zichzelf dienstbaar te maken als een instrument, een bezield medium opdat (...) de muziek door hem - en in dit geval door een ensemble van honderd en één persoonlijkheden - zo onbelemmerd, zo volledig en derhalve zo waarachtig mogelijk kan klinken." Hij was wars van de praktijk die in zijn tijd zeer gebruikelijk was, om in het kader van een persoonlijke interpretatie aan de partituur te gaan sleutelen. Hij wenste de oorspronkelijke instrumentatie van een stuk niet te wijzigen, zelfs het verdubbelen van de houtblazers liet hij het liefst achterwege. Hij hield zich aan de tempo-aanduidingen door de componist gegeven. Slechts een enkele keer week hij daar, vaak intuitief van af; soms met verrassende gevolgen. Zo vond hij het in de Symfonie KV2O1 van Mozart vreemd dat in de uitgave een 4/4-maat stond met tempo allegro moderato, wat naar zijn mening veel te langzaam was. Hetzelfde tempo in 2/2-maat vond hij veel beter passen. Toen men in het kader van de Neue Mozartausgabe de handschriften van dit werk onderzocht bleek daar inderdaad 2/2 als maat te staan.

Eduard van Beinum

Tekenend voor Van Beinum was ook zijn intentie tot gelijkwaardig samenspel. Hij zette zichzelf nooit op de voorgrond ten opzichte van de orkestleden, maar bleef altijd ten dienste van de muziek. Vaak zei hij tegen een speler die belangrijke solo had: "speelt u maar zoals u denkt dat het moet; ik volg u wel." Met psychologisch inzicht benaderde hij de musici. Hij kende de druk waarmee avond aan avond weer een topprestatie neer gezet moest worden. Als het met een muzikant even niet wilde lukken wist hij de persoon altijd op zijn gemak te stellen. Zo herinnerde de vrouw van Van Bainum zich dat hij zich tegenover een trombonist, die een aantal keren dezelfde fout maakte, excuseerde: hij had zelf de inzet fout aangegeven. Toen iemand hem erop attent maakte dat de trombonist wel degelijk verkeerd had gespeeld en verbaasd was over de verontschuldiging van Van Beinum sprak de dirigent: "Wat geeft dat, deze man is nu gerust gesteld en speelt straks weer de sterren van de hemel; daar gaat het toch om?" De voorkeuren in de muziek die hij voor de oorlog had gekoesterd, bleven ook nu zijn grote belangstelling houden. Zijn interpretaties van het Franse impressionisme, vooral Debussy en Ravel, werden als ongeëvenaard beschouwd. Een warme plek in zijn muzikale hart bleef hij houden voor Bruckner, wiens werk hij veelvuldig met het Concertgebouworkest uitvoerde. Hij was één van de eersten die het met het London Philharmonic Orchestra aandurfden volledige symfonieën van deze componist uit te voeren.

Eduard van Beinum

Zijn belangstelling voor muziek van eigen bodem was ook in deze naoorlogse periode groot. Onvermoeibaar bestudeerde hij talloze nieuwe partituren van Nederlandse componisten, bekend en onbekend, en zette degenen die hem interesseerden op het programma. Zo dirigeerde hij premières van Lex van Delden, Marius Flothuis (met wie Van Beinum in zijn functie als artistiek leider van het orkest tussen 1956 en 1959 samenwerkte) Hans Henkemans (o.a. Vioolconcert en Fluitconcert), Henk Badings (Symfonie no.5) en vele anderen. Hoogtepunt hierin was zijn 25-jarige jubileum in 1956. Als geschenk dat hij van het Concertgebouw zou ontvangen, sprak hij de wens uit om aan drie Nederlandse componisten van drie generaties een compositie opdracht te verstrekken, die hij in zijn jubileumseizoen 1956/1957 zou kunnen uitvoeren. In de composities moest een belangrijke rol weggelegd zijn voor solistische partijen voor leden van het orkest. De opdracht leidde tot drie composities: Catena van Sam Dresden, het Harpconcert van Hans Henkemans en de Concertante muziek van Hans Kox.

Intensief was het contact dat Van Beinum had met het buitenland. Al in het eerste seizoen na de oorlog maakte het orkest buitenlandse reizen naar Engeland, Scandinavië en Zwitserland. De concerten in Engeland, die gegeven werden op uitnodiging van het London Philharmonic Orchestra, leidden voor Van Beinum zelf tot een vastere verbintenis met dit orkest. Tussen 1949 en 1952 was hij jaarlijks twee maanden te gast bij de London Philharmonic en dirigeerde veel concerten in de Britse hoofdstad en daarbuiten. In 1954 trad hij op als gastdirigent bij het Philadelphia Orchestra. De indruk die hij met de concerten met dit ensemble maakte bij het Amerikaanse publiek waren mede aanleiding om Van Beinum met zijn Concertgebouworkest uit te nodigen in de Verenigde Staten. Per boot vertrok men uit Rotterdam naar New York. In de weken daarna gaf het orkest vele concerten in even zovele plaatsen. De meeste stonden onder leiding van Van Beinum, maar een aantal werd gedirigeerd door Rafael Kubelik, die sinds 19490 naast van Beinum een vaste verbintenis had met het Concertgebouw-orkest. Het succes van deze tournee was eclatant. Gelauwerd en geëerd kwam het orkest in Nederland terug. Ook voor Van Beinum zelf was het succes enorm. Van alle kanten kreeg hij in Amerika verzoeken om gastdirecties, zelfs tot vaste dirigentschappen; Van Beinum wees ze echter allemaal af, hij wilde verbonden blijven met Nederland en het Concertgebouworkest. Voor één orkest maakte hij een uitzondering. Vanaf 1955 werkte hij verscheidene weken per jaar met het Los Angeles Philharmonic Orchestra.

Eduard van Beinum met zijn vrouw, de violiste Sepha Jansen op reis

Al deze activiteiten die Eduard van Beinum op zich nam en de intensiteit waarmee hij dit deed vergden veel van zijn lichaam. Zijn gezondheid leed dan ook onder de voortdurende hoge werkdruk. In het seizoen 1950/51 moest hij vrijwel volledig verstek laten gaan vanwege een hartkwaal. De inmiddels 75-jarige Pierre Monteux die tot 1934 naast Mengelberg eerste dirigent van het Concertgebouworkest was geweest, nam voor de meeste concerten zijn plaats in. Van Beinum herstelde en kon vanaf juli 1951 weer aan het werk. Lange tijd leek het goed te gaan. In 1956 vierde hij zoals al vermeld zijn 25-jarige jubileum. Het jaar daarop ging het echter weer bergafwaarts. Hij moest veel concerten afzeggen hetgeen in de loop der tijd alleen maar erger werd.

Het einde kwam geheel onverwacht op de ochtend van 13 april 1959. Tijdens een repetitie in het Concertgebouw zakte Van Beinum plotseling in elkaar, getroffen door een hartaanval. In paniek werd een passerende ambulance aangehouden, maar de ziekenbroeder kon slechts constateren dat Van Beinum reeds was overleden

Eduard van Beinum werd op 18 april begraven in Garderen, een dorpje op de Veluwe waar hij jaren in alle rust had gewoond, ver weg van het drukke stadsgewoel. De begrafenis zelf vond in stilte plaats, maar werd via de televisie uitgezonden. Diezelfde avond vond een herdenkingsconcert plaats onder leiding van Bernard Haitink, die Van Beinum officieus tot zijn opvolger had uitverkoren. Op programma stonden het slotkoor uit Bach's Matthäus-Passion en het Adagio uit de Achtste Symfonie van Bruckner, de compositie die zijn hele leven zijn lijfstuk was geweest.

In de laatste jaren van zijn leven heeft Van Beinum regelmatig gesproken over de oprichting van een muziekcentrum in Nederland, dat als ontmoetingsplaats voor musici uit de hele wereld kon dienen. Na zijn dood werkte Phia Berghout, harpiste van het Concertgebouworkest, en een zeer goede vriendin van Van Beinum, dit idee verder uit. In 1960 werd voor dit doel de Eduard van Beinum Stichting opgericht. Deze stichting kon drie jaar later met hulp van de overheid en een aantal donateurs een groot landgoed aankopen (Queekhoven in Breukelen) dat als muziekcentrum werd ingericht. Binnen korte tijd groeide dit uit tot een ontmoetingsplaats waar musici met elkaar in contact kwamen tijdens cursussen, masterclasses en discussiebijeenkomsten.

Hoofdpagina

Biografie 1900-1945

Complete lijst van opnames 

Opnames/ Recensies

Boekbespreking 

Eduard van Beinum en ....