Louise Mulder
Louise Mulder werd op 8 februari 1870 te Utrecht geboren. Zij volgde haar zangopleiding eerst aan het Utrechts Conservatorium en vervolgde deze bij Julius Hey in Berlijn. Aanvankelijk wilde zij zich beperken tot het geven van concerten, maar op aandringen van Cosima Wagner en Julius Kniese - hoofd zang te Bayreuth - ging zij op de Bayreuther Schule für die Bühne om zich te specialiseren in vooral het Wagner repertoire. Zij debuteerde in 1890 in het Stadttheater von Nürnberg in de aanwezigheid van Cosima Wagner als Eva in Der Meistersingern von Nürnberg. Diezelfde partij zong zij ook - wederom in aanwezigheid van Cosima Wagner - bij de Stuttgarter Hofoper, waar zij vervolgens aan verbonden werd.
De bekendste Nederlanders die in Bayreuth rond 1900 optraden waren de tenor Jacques Urlus en de bariton Anton van Rooy. Maar Louise Mulder ging hen daar, zij het in kleinere rollen, voor. Zij zong vier jaar - in 1891, 1894 en 1897 - 'Knappe' en 'Soloblume' (Parsifal), bovendien de 'junge Hirt' (Tannhäuser) en in 1892 Eva (Die Meistersinger). Toen ze namens Cosima door Adolf van Gross (1845-1931, huisvriend en financieel raadsman/ beheerder van de Wagner's) werd uitgenodigd voor de Festspiele van 1895, schreef ze hem: "Uw brief, waarin u mij meedeelt, dat ik mij tot de uitverkorenen die komend jaar weer aan de "Festspiele" mogen deelnemen, mag rekenen, heeft mij zeer verheugd."
Nadat zij in 1895 Stuttgart voor het Stadttheater von Bremen verwisseld had, ondernam zij van 1895 tot 1896 een tournee met de Damrosch Opera Company door de VS, waarbij zij o.a. de partijen van Eva, Sieglinde in Die Walküre en Venus in Tannhäuser vertolkte. Vervolgens zong zij nog gedurende twee jaar (1897-1899) bij de opera van Riga en van 1899 tot 1901 bij het Hoftheater von Coburg.
Tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was Louise Mulder naast de eerder genoemde Jacques Urlus en Anton van Rooy de enige Nederlandse in tel voor grote partijen bij uitvoeringen van de Wagnervereeniging. Een zanger als bijvoorbeeld de bas Frits van Duinen (1860-1937) mocht van Viotta (1848-1933, componist, dirigent en oprichter van de Wagnervereeniging) slechts kleinere rollen (Fafner in Siegfried) vertolken. Een verzoek tot het mogen zingen van grotere partijen werd niet gehonoreerd. Op 25 januari 1889 debuteerde Mulder, die toen nog in Utrecht woonde, voor de Wagnervereeniging. Tussen 1889 en 1898 trad zij met veel succes zes keer voor deze vereniging op in Amsterdam. 5 maal in concertante opera-uitvoeringen en eenmaal op toneel, in 1895 als Gutrune in Gotterdämmerung. Na de eeuwwisseling trad zij voornamelijk nog op in gastoptredens, zoals in 1901 bij het Opernhaus von Breslau. Ook als Mozart vertolkster (Donna Anna in Don Giovanni, de gravin in Figaros Hochzeit, Pamina in Die Zauberflöte) werd zij beroemd. Ook zong zij rollen als Isolde in Tristan und Isolde, Senta in Der fliegende Holländer, Elisabeth in Tannhäuser, Leonore in Fidelio, Nedda in Paljas, de barones in Der Wildschütz van Lortzing en Frau Fluth in Die Lustigen Weibern von Windsor van Otto Nicolai.