Liesbeth Poolman-Meissner
Liesbeth Poolman-Meissner werd in Saalfeld, Türingen, Duitsland geboren op 19 juni 1889. Toen zij 20 maanden oud was, verhuisde haar ouders naar Rotterdam. Al vroegtijdig ontwikkelde zich bij haar een grote voorliefde voor het theater. Zij kwam bij het 'Rotterdamsch Tooneel' terecht. Haar mooie stem trok al spoedig de aandacht. Tijdens een optreden vertolkte zij het 'Lied van de schommel' en trok daarbij de aandacht van een lid van de Van Beuningen familie (stichters van het beroemde museum Booymans-Van Beuningen). Deze gaf haar een beurs om haar stem voor de opera te ontwikkelen. Zij ging naar Duitsland voor zangstudie bij de pedagoge Clara Sohn. Dit had echter niet het gewenste resultaat. Teruggekomen in Nederland nam zij les bij Alexander Poolman, haar latere echtgenoot. Deze lessen leidden wel tot het gewenste resultaat. Tevens volgde zij nog gedurende twee jaar les bij Karl Brach, die haar stem verder wist te ontwikkelen.
In 1913 gaf zij reeds meerdere concerten en in 1914 werd zij uitgenodigd te Antwerpen voor de rol van Kundry in Wagner's Parsifal. Daarna was zij enige tijd aan Duitse theaters verbonden, o.a. te Frankfurt en te Mainz. In het eerste seizoen van 'De Nederlandsche Opera' van Koopman was zij een grote verrassing in de rol van de gravin in Mozart's 'Le nozze di Figaro' (17 oktober 1916), en daarna in de grote dramatische Wagner-partijen als Brünnhilde in de 'Walküre', Ortrud in 'Lohengrin' en Venus en Elisabeth in 'Tannhäuser', om slecht enkelen te noemen. Ook de rol van Leonore in Beethoven's 'Fidelio' was voor velen een openbaring.
Op 12 december 1917 huwde zij met Alexander Poolman. In de lente van het volgende jaar werd zij geveld door de Spaanse griep en werd zeer ernstig ziek. Zij was al opgegeven, maar dankzij haar fenomenale paar 'zangers-longen' haalde zij het en herstelde volledig. Na haar herstel gaf zij een interview voor het 'Amsterdamsche Dames-Kroniek' (22.02.1919), waarin zij o.a. vertelde hoe zij samen met Alex dagelijks werkte en studeerde. Zij vertelde bijvoorbeeld, dat zij nooit een rol zou accepteren, die niet voor haar stem geschikt was. Een door de Opera van Antwerpen aangeboden rol van Carmen werd dan ook door haar geweigerd.
Toen de Opera-Koopman in 1924 werd voortgezet door de 'Co-Opera-Tie' onder leiding van Albert van Raalte en haar echtgenoot Alexander Poolman, was Liesbeth Poolman ook bij deze nieuwe combinatie de voornaamste dramatische figuur. Haar stem bezat het hoog-dramatische accent voor Wagner-rollen. Met haar als Brünnhilde kon de gehele 'Ring' worden ondernomen. Ook haar Isolde, een rol die Liesbeth Poolman in drie talen beheerste: Nederlands, Duits en Frans - uit het hoofd - was buitengewoon indrukwekkend, vooral met een partner als Jacques Urlus als Tristan. Samen met deze grote Nederlandse tenor als Tristan trad zij twee maal op als Isolde, op 12 februari 1925 en op 23 oktober 1928. Beide malen in het 'Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen' te 's-Gravenhage. Met Urlus als tegenspeler trad zij ook meerdere malen op in Siegfried, Lohengrin, Walküre, Tannhäuser en Götterdämmerung. Maar zij zong ook rollen als Leonora uit Verdi's 'Troubadour' en zij zong Jo in de Nederlandse opera van Charles Grelinger's 'Op hoop van zegen' (30 september 1929, Koninklijke Schouwburg, 's-Gravenhage). Haar prestaties bleven ook in het buitenland niet onopgemerkt. Zij is dan ook talrijke malen door de toenmalige directeur van de Opera te Parijs, Jacques Rouché, uitgenodigd voor gastoptredens bij deze instelling. Toen deze haar voor de eerste keer horen zingen, was hij zo onder de indruk van haar stem, dat hij haar gelijk uitnodigde voor de rol van Brünnhilde in 'Die Walküre'. Dit was nogal iets bijzonders, want de Parijse Opera was destijds vrijwel gesloten gebied voor buitenlandse artiesten. Tevens werd de opera ook nog in het Nederlands gezongen, voorheen hoorde men hier uitsluitend Frans. Het was vooral aan de faam van Liesbeth te danken, dat uiteindelijk het gehele gezelschap van de 'Co-Opera-Tie' naar Parijs kwam. Met dit gezelschap volgde daarna nog een tournee naar Lyon, Nice en Cannes. Ook trad Liesbeth nog op met verschillende Franse opera gezelschappen door geheel Frankrijk. Na de grote financiëele crisis eind twintiger jaren, hield de 'Co-Opera-Tie' in oktober 1929 op te bestaan. Liesbeth gaf echter nog wel concerten, inclusief een volledig seizen aan de Opera van Algiers met vooral Wagner op haar repertoire. In 1936 richtte Chris van Dam wederom een 'Nederlandse Opera' op en Liesbeth Poolman-Meissner was een van de eersten die hij hier voor vroeg. Zij had enkele succesvolle seizenen met veel van haar favoriete rollen. Maar de Tweede Wereld Oorlog bracht hier een eind aan. Haar laatste optreden tijdens de oorlog was op 15 mei 1941 te Amsterdam in de Stadsschouwburg, in een voorstelling onder auspiciën van de 'Wagnervereeniging' met de rol van Venus in Wagner's Tannhäuser.
Na de oorlog, in 1947, gaf zij nog eenmaal een seizoen met haar glansrol Brünnhilde uit 'Die Walküre' aan de Opera van Antwerpen en beëindigde hiermee haar carrière in hetzelfde operahuis waar deze in 1914 op 24-jarige leeftijd was begonnen.
Zij is op 13 oktober 1954 overleden.
Speciale dank aan Imogen Matthews en Gwendoline Matthews (kleindochter en dochter van Liesbeth Poolman-Meissner) voor het ter beschikking stellen van informatie en Maarten Poolman voor de foto van Liesbeth Poolman-Meissner als Herodias. J.L.