Eduard van Beinum Biografie 1900-1945

bronvermelding: Eduard van Beinum, the radio recordings. Q Disc 97015. Kees Wisse

voor een beschrijving en recensie van deze set

Eduard van Beinum

Een van de weinige jeugdherinneringen die Eduard van Beinum vertelde, was de volgende anekdote. Als veertienjarige had hij voor het eerst in Arnhem het Concertgebouworkest gehoord onder leiding van Willem Mengelberg. Hij was hiervan diep onder de indruk geweest en had tegen zijn moeder gezegd: "U zult nog eens meemaken dat ik voor dit orkest kom te staan. Zelf zal hij zeker niet beseft hebben dat dit binnen vijftien jaar verwezenlijkt zou worden. Op 30 juni 1929 gaf hij zijn eerste concert met het Concertgebouworkest. Het zou een uiterst vruchtbare samenwerking worden van vele jaren, die echter abrupt werd afgebroken met de plotselinge dood van Van Beinum in april 1959.

Eduard van Beinum werd geboren op 3 september 1900 in Arnhem. Hij kwam uit een muzikale familie. Zijn grootvader was dirigent van een militaire kapel en zijn vader speelde contrabas in de Arnhemse Orkestvereniging, de voorloper van het Gelders Orkest. Zijn broer Co van Beinum was violist in hetzelfde orkest en begon zich te ontwikkelen als koordirigent. Het was bijna vanzelfsprekend dat de jonge Eduard zich ook in de muziek zou bekwamen. Gestimuleerd door zijn broer ging hij eerst viool spelen en begon korte tijd later ook met pianolessen. Hij ontwikkelde zich snel tot een begaafd muzikant. Reeds op zijn zestiende speelde hij altviool in het orkest van zijn vader. Zijn conservatorium opleiding sloot hij af met een subliem eindexamen en binnen korte tijd werd hij een veel gevraagd pianosolist door het hele land.

de jonge dirigent van de Haarlemsche Orkest Vereeniging, 1928

De piano was niet de enige muzikale interesse van Van Beinum. Al van jongs af aan had hij grote belangstelling voor de kunst van het dirigeren. Nog tijdens zijn studie aan het Amsterdams Conservatorium was hij actief als dirigent van de Toonkunstenaars ensembles in Schiedam en Zutphen waarmee hij een aantal succesvolle concerten gaf. Daarnaast had hij de leiding over het kerkkoor van de Nicolaaskerk in Amsterdam waar vooral het zingen van het Gregoriaans hem veel voldoening schonk. Het was bij deze amateur-ensembles dat hij het vak van dirigent grondig leerde, niet in de laatste plaats de psychologische kant ervan. Juist met mensen die een relatief beperkt muzikaal talent hadden, was het voor hem als dirigent belangrijk hoe hij met tact deze mensen kon aansporen tot grote muzikale prestaties. In zijn latere loopbaan bij het Concertgebouworkest kon hij van deze ervaring dankbaar gebruik maken door een hartelijke en vooral collegiale band met de orkestleden op te bouwen. Het was voor Eduard van Beinum lange tijd niet duidelijk welke richting hij met zijn carrière op wilde. In eerste instantie trok de piano hem het meest. Hij was een bekend solist in den lande die overal gevraagd word. Daarnaast hield hij zich veel bezig met kamermuziek. Met zijn broer Co had hij een vast viool-pianoduo waarmee hij vaak optrad. Een soortgelijk duo vormde hij met zijn verloofde en latere vrouw Sepha Jansen, een begaafd violiste die vast verbonden was aan het Concertgebouworkest en daarmee ook regelmatig solistisch optrad.

Eduard van Beinum

In de nazomer van 1927 viel zijn oog echter op een bericht in een krant waarin men kandidaten opriep voor de functie van dirigent van de Haarlemse Orkestvereniging, het latere Noord-Hollands Philharmonisch Orkest. Aangespoord door zijn vrouw schreef Van Beinum meteen een brief naar het orkest waarin hij zijn diensten aanbood. Op grond van een proefdirectie werd hij aangenomen en debuteerde hij op 10 oktober 1927 op een Ledenconcert van de orkestvereniging. Met dit concert maakte hij meteen indruk op het publiek, het orkest en het bestuur. Al gauw zag men in hem de man die het Haarlems orkest naar een hoger artistiek plan zou kunnen dragen. Om dit te bereiken kreeg Van Beinum vrijwel volledig carte blanche; hij was de onbetwiste muzikale leider. Zo introduceerde hij bij het orkest de Franse muziek. Werken van Berlioz, Franck en Debussy, maar ook die van de nieuwe generatie Franse componisten als Ravel en Roussel kwamen regelmatig op de lessenaar. Van Beinum slaagde er in dit vaak moeilijke repertoire met glans voor het voetlicht te brengen. Daarnaast besteedde hij veel aandacht aan de garde nieuwe Nederlandse componisten. Hij durfde het aan muziek van jonge componisten als Hendrik Andriessen, Willem Pijper en Guillaume Landre' op het programma te zetten. De Haarlemse Orkestvereniging kreeg hierdoor al ras het predikaat "proefstation voor de Nederlandse muziek".

Met dit alles bereikte Van Beinum dat niet alleen het Haarlemse orkest een grotere bekendheid kreeg, maar ook dat zijn eigen ster als dirigent snel begon te rijzen. Dit bleef voor de buitenwereld niet onopgemerkt. Uit Amsterdam kwam van het Concertgebouw de uitnodiging aan Van Beinum om een gastdirectie bij het orkest te verzorgen. Zo gebeurde het dat hij op 30 juni van het jaar 1929 voor het eerst voor dit befaamde orkest stond. Hij had de belofte die hij vijftien jaar daarvoor aan zijn moeder had gemaakt, gestand gedaan.

Eduard van Beinum

De uitnodiging van het Concertgebouworkest was voor Van Beinum een grote eer. Het Concertgebouworkest was in 1888 opgericht als vaste bespeler van het toen splinternieuwe Concertgebouw, met als eerste dirigent Willem Kes. Zeven jaar later, in 1895, word diens plaats ingenomen door Willem Mengelberg. Hij bracht het orkest in enkele jaren tot een ongekend hoog artistiek niveau en maakte het ensemble wereldberoemd. Vele buitenlandse reizen, plaatopnamen en radio-uitzendingen vergrootten die roem slechts. Toen Van Beinum zijn debuut bij het orkest maakte was de positie die het orkest in de wereld had dan ook onbetwist.

Het eerste concert dat Van Beinum gaf met het Concertgebouworkest bestond uit een uitvoering van de Oxford-Symfonie van Joseph Haydn, het Pianoconcert van Nikolai Rimsky-Korsakov en de Derde Symfonie van Camille Saint-Saens. De indruk die Van Beinum achterliet met dit concert was positief; positief bij het publiek maar zeer zeker ook bij de leiding van het Concertgebouworkest. Er volgden snel meer gastoptredens en zelfs directies van abonnementsconcerten. Uiteindelijk leidde dit alles tot een vast engagement bij het Concertgebouworkest. Toen Cornelis Dopper als tweede dirigent het orkest verliet was de keuze voor zijn opvolging snel gemaakt: Eduard van Beinum werd de nieuwe persoon die deze functie ging vervullen. Voor Van Beinum betekende deze benoeming een enorme stap voorwaarts in zijn carrière. Maar er waren ook nadelen aan verbonden. In Haarlem had hij op artistiek niveau volledige vrijheid gehad. Hij kon bepalen wat er gespeeld werd en met wie. In Amsterdam lagen de zaken anders. Willem Mengelberg was de grote leider die het beleid, met Pierre Monteux en na hem Bruno Walter direkt aan zijn zijde, bepaalde. De plaats van tweede dirigent was hieraan ondergeschikt. Van Beinum moest zich schikken naar wat anderen hem opdroegen.

Daarnaast was de ontvangst door het Amsterdamse publiek enigszins gereserveerd. Van Beinum was niet een krachtige persoonlijkheid zoals Mengelberg was. Zijn ideaal lag in het respect voor de muziek en de musicus. Hij probeerde een partituur objectief te benaderen en ook zo eerlijk mogelijk weer te geven. Ook zijn houding naar het orkest lag in die lijn. Hij wilde niet overheersen, maar proberen met de musici gezamenlijk de intenties, die een componist met een bepaald werk had gehad, zo goed mogelijk te vertolken.

Het orkest ervoer dit als een verademing naast de vaak zeer strakke hand van Mengelberg.

Het idee dat zij niet onder maar met een dirigent musiceerden gaf de orkestlieden het gevoel dat zij gerespecteerd en gewaardeerd werden. Al gauw werd Van Beinum door hen op handen gedragen.

Een groot deel van het publiek had er echter meer moeite mee. Men vatte zijn houding soms op als oppervlakkig, ja zelfs onverschillig. "Van Beinum boeit niet" was de kritiek die in één van de eerste recensies over hem werd geuit. Het heeft de dirigent moeite gekost om de luisteraars van zijn manier van musiceren te overtuigen.

Maar gaandeweg lukte dit steeds beter. Hij legde zich in die jaren toe op de muziek waarmee hij zich het meest verwant voelde: de eigentijdse Franse muziek, de nieuwe muziek van vaderlandse bodem en Bruckner. Tijdens het eerste concert dat hij in zijn functie als tweede dirigent leidde op 6 september 1931 werd diens Achtste Symfonie gespeeld. Het zou één van de geliefde werken van Van Beinum worden, dat hij regelmatig op de lessenaars liet terugkeren en dat hij vijfentwintig jaar later bij zijn jubileum als zijn persoonlijke getuigenis weer dirigeerde. Al was hij tweede dirigent, Van Beinum wist zich ten volle te ontplooien. In de loop der tijd kreeg hij regelmatig aantrekkelijke aanbiedingen om eerste dirigent bij een ander orkest te worden. Het Utrechts Stedelijk Orkest bood hem in de zomer van 1937 het chefdirigentschap aan.

De orkestleden, bezorgd om het verlies van hun geliefde Van Beinum richtten een verzoek aan het bestuur om dit te verhinderen. Kort daarna deed het Residentieorkest uit Den Haag een soortgelijk verzoek. Vooral dit aanbod was aantrekkelijk. Dit orkest werd naast het Concertgebouworkest alom beschouwd als het tweede orkest van Nederland met een grote landelijke reputatie. Van Beinum twijfelde. Het bestuur van het Concertgebouworkest trachtte het gevaar te bezweren door Van Beinum te benoemen tot "tweede eerste" dirigent naast Mengelberg. Hij aanvaardde dit aanbod en bleef zo voor Amsterdam behouden. Zijn eerste concert in zijn nieuwe functie op 13 januari 1938 was extra feestelijk: de Tweede Symfonie van de door Van Beinum zo gewaardeerde componist Hendrik Andriessen ging in première. Met deze benoeming groeide de roem van Van Beinum verder. In hem zag men de man die na de al op leeftijd zijnde Mengelberg het orkest de toekomst in zou leiden.

Eduard van Beinum

Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in mei 1940 in Nederland werd dit alles ruw verstoord. De Duitse bezetting greep diep in het leven in, niet in de laatste plaats op cultureel gebied. De bezetter probeerde op alle mogelijke manieren een gelijkschakeling met Duitsland te bewerkstelligen. Het gehele artistieke beleid werd door de bezettende macht direct en indirect bepaald. Dit betekende onder andere voor het Concertgebouworkest dat 'entartete' componisten verboden werden. Het zwaarst getroffen werd het orkest echter door het ontslag van de Joodse orkestleden, waardoor in juni 1942 de arisering een feit was.

Voor Van Beinum werd het een moeilijke tijd. Willem Mengelberg stelde zich pro-Duits op waarmee hij voorgoed de goodwill van het Nederlandse publiek verspeelde. Van Beinum was zeer terughoudend. Hij verafschuwde de Duitse bezetting maar als het niet anders kon, schikte hij zich naar hun eisen. Een enkele maal liet hij echter een duidelijk protest horen. Zo goed en kwaad als het ging bleef hij de concerten leiden, temeer daar Mengelberg door zijn vele buitenlandse reizen nauwelijks aanwezig was. Ondanks deze zware tijden groeide zijn populariteit bij zowel publiek als orkestleden.

Toen in met 1945 Nederland bevrijd was, kon men de balans opmaken van vijf jaar Duitse bezetting. Voor het Concertgebouworkest was dit een ingrijpend proces. Willem Mengelberg werd vanwege zijn Duitsgezinde activiteiten geschorst voor zes jaar. Verbitterd stierf hij in het voorjaar van 1951 in zijn chalet in Zwitserland, slechts enkele maanden voordat zijn schorsing zou worden opgeheven. Ook directeur Rudolf Mengelberg, een neef van Willem Mengelberg, werd een schorsing opgelegd. Twee jaar later achter werd zijn zaak herzien en kreeg hij volledige rehabilitatie. Van de 17 Joodse leden die het Concertgebouworkest tot zomer 1941 telde, hebben er 14 de oorlog overleefd, hetzij in Nederland (ondergedoken of beschermd door een niet-Joodse huwelijkspartner), hetzij in gevangenschap. De interventie van de heer de Marez-Oyens van het Concertgebouworkest bij secretaris-generaal Frederiks is voor deze mensen van levensreddend belang geweest. Andere musici werden op grond van hun collaborerende houding ontslagen. Zij allen moesten vervangen worden. Van Beinum kreeg slechts een officiële berisping. Men vond dat hij zich in de oorlogstijd niet altijd even standvastig had gedragen, maar niet dat daar een schorsing aan verbonden moest worden. Hoe diep de wonden waren die de oorlog geslagen had, bleek in het begin van 1951. Van Beinum was in die tijd wagens ziekte afwezig en men zocht naar vervanging. Voor één van de concerten trok men Paul van Kempen aan, een Nederlander die zich in 1932, nog voor Hitler aan de macht kwam, tot Duitser had laten naturaliseren. De gemoederen hierover liepen bij orkest en publiek zo hoog op, dat het eerste concert verstoord werd vanuit de zaal en bij het tweede concert de meerderheid van de musici weigerde te spelen.

Hoofdpagina

Biografie 1945-1959 

Complete lijst van opnames 

Opnames/ Recensies

Boekbespreking 

Eduard van Beinum en ....