Albert Huberty

Albert Huberty

Albert Huberty maakte in Nederland zijn debuut op 22 oktober 1904 in een voorstelling van La juive van Halévy door het Theatre Royal de La Haye. Hij zong de rol van Ruggiero, Rachel werd gezongen door Minna Scalar, Eléazar door dhr. Dangosse en le cardinal de Brogni werd gezongen door de bas Vanni-Marcoux. De voorstelling werd gegeven in de Koninklijke Schouwburg te 's-Gravenhage. Hij zou er dat seizoen 1904/05 in nog drie voorstellingen optreden. Op 17 december in L'Africaine van Meyerbeer als le grand-prêtre, op 24 december in Charpentier's Louise als le chiffonneur, afwisselend met Vanni-Marcoux, Louise (Marthe Caux) en tenslotte op 28 januari 1905 in Jules Massenet's Le jongleur de Notre Dame als le moine sculpteur.

De bas Albert Huberty werd op 2 februari 1881 geboren in Seraing sur Meuse. Hij studeerde zang in Brussel bij Désiré Demest. In 1903 debuteerde hij bij de Koninklijke Vlaamse Opera van Antwerpen. Aansluitend zong bij het Theatre de La Haye in Den Haag (Nederland). Na verdere studie bij Hypolite Belhomme te Parijs werd hij aangenomen als 1e bas bij de Opera van Rouen. Er volgenden gastoptredens in Nantes en Algiers. Vanaf 1908/09 zong hij in Covent Garden (Londen), van 1909/11 bij de opera van New Orleans, van 1911/13 in Montreal (Canada).

In het seizoen 1913/14 zong Albert Huberty bij de opera van Luik en in 1915 bij de Opéra-Comique in Parijs. In 1916 debuteerde hij bij de Grand Opéra van Parijs als Capulet in Gounod's opera Roméo et Juliette. Hij bleef bij de Opéra-Comique zingen tot aan het eind van zijn carrière in 1940. In 1923 zong hij bij de première van de opera Khovantchina van Moesorgski, in 1927 bij de gedenkwaardige eerste uitvoering in Parijs van R. Strauss' Der Rosenkavalier, als Baron Ochs auf Lerchenau.

Hij werkte verder aan diverse première mee ,zoals La Légende de Saint Christophe van d'Indy (6.6.1920), Le Jardin du Paris van A. Bruneau (29.10.1923), L'Arlequin van Max d'Olonne (22.12.1924), Virginie van Alfred Bruneau (6.1.1931), Roland et le mauvais garçon van Henri Rabaud (28.5.1934) en in La Chartreuse de Parme van Henri Sauguet (16.3.1939). Regelmatig zong hij in de periode 1920/30 als gast bij het Théâtre de la Monnaie (Munt) in Brussel; hier behaalde hij in 1920 een groot succes in de titelrol van Verdi's Falstaff, later ook als König Marke in Tristan und Isolde. Verdere gastoptredens vonden plaats in Vichy, Antwerpen en Oostende, en tevens in 1921 in het Teatro Colón van Buenos Aires. In 1930 zong hij in Straatsburg in een uitvoering van de Nibelungenring. Tot zijn repertoire behoorden rollen als Hagen in Sigurd van Reyer, Mephisto in Faust van Gounod, de Kardinaal in La Juive van Halévy, Marcel in Meyerbeer's Hugenoten, de vader in Louise van Charpentier, Ramphis in Aïda, Ferrando in Il trovatore, Kaspar in der Freischütz, Boris Godoenov, Pimen zowel als Warlaam in Boris Godoenov; zijn Wagner vertolkingen werden ook hoog aangeslagen: Landgraf, Klingsor, Wotan, Wanderer, Hagen, Hunding, Hans Sachs, Pogner en Fafner.

Later werd hij docent aan het Conservatorium van Brussel. Zijn laatste levensjaren woonde hij in zijn villa in de Belgische badplaats Nieuport-Bains. Hij overleed op 10 maart 1955 te Oostende.

Albert Huberty maakte plaatopnames voor de labels Pathé, Columbia en Polydor.

Richard Strauss, Der Rosenkavalier: "Wals van Baron Ochs", 1943, duet met Marie-Antoinette Almona