Betsy Judels-Kamphuijzen
Betsy Judels-Kamphuijzen werd geboren op 23 januari 1872 te Amsterdam. Later nam zij de Belgische nationaliteit aan. Zij was een dramatische sopraan, die haar studie o.a. volgde bij Cornélie Meysenheim. Op 3 september 1892 maakte zij te Amsterdam haar debuut als Siebel in Faust. Het was een voorstelling van de Nederlandsche Opera van Johannes de Groot, in het Nederlands, gebruikelijk in die dagen. Margarete (Céline Harmsen/ Cato Engelen-Sewing), Faust (August van Gheluwe), Mephistofeles (Charles Arnoldi/ Joseph Orelio), Valentijn (Pierre de Meijer/Jan Reder/August van den Hoeck), Wagner (Louis van Westerhoven) en Martha (Jeanne van Berghen). Betsy Kamphuijzen zou aan ruim 50 producties meewerken. Tot en met het seizoen 1896/97 was zij verbonden aan de Nederlansche Opera, nu onder leiding van Cornelis van der Linden. In december 1904 en april 1905 zong zij in gastvoorstellingen van het Nederlandsch Lyrisch Toneel van Antwerpen in de Groote Schouwburg van Rotterdam in uitvoeringen van de Herbergprinses (Blockx) en De toverfluit (Die Zauberflöte).
In 1908 zong zij in voorstellingen van De verzonken klok (Die versunkene Glocke, Heinrich Zöllner, als Rautendelein), Laagland (Martha, Tiefland), Tannhäuser (Elizabeth, Tannhäuser was Urlus), De bruid der Zee van Jan Blockx (Djovita), Deidamia van Francois Rasse (Monna Belcolore). In het seizoen 1910/11 zong zij in Tannhäuser (Elisabeth) en in Tiefland (Martha). Haar laatste optredens in Nederland waren in november en december 1915 in respectievelijk De bruiloft van Figaro als gravin Almaviva en in De herbergprinses van Jan Blockx als Rita. De voorstellingen werden gegeven in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te Den Haag.
Vanaf 1897 tot 1908 was Betsy Kamphuijzen verbonden aan de Vlaamse Opera van Antwerpen, in het seizoen 1901-1902 als gast. Aan de Opera van Gent was zij verbonden van 1900-1901 en als gast van 1910-1912. In 1908 huwde zij met de bekende zanger (bas) Jef Judels. Zij zong in verscheidene Franse operahuizen, in het Frans dat haar geen moeite kostte, daar haar ouders - Belgen van geboorte - haar tweetalig opgevoed hadden. Ook haar echtgenoot, Jef Judels, net als zij geboren in Amsterdam, kwam van Belgische ouders. Gedurende de Frans-Duitse oorlog, die duurde van 19 juli 1870 tot 10 mei 1871 vluchtten veel Belgen, vooral vanuit Antwerpen en omgeving naar Nederland. Zo ook de ouders van Betsy en Jef.
Betsy Kamphuijzen trad als gast op in Amsterdam, Tourcoing en Lille. In Antwerpen zong zij talrijke operaproducties, waaronder: Thyl Uylenspiegel (Blockx, 1900, uitvoering 20 februari 1910, samen met Jef Judels, Lodewijk Leysen en Bernard Tokkie), Die Königin von Saba (Goldmark), Die lustige Weiber von Windsor, Quinten Massijs (Emile Wambach), De bruid der Zee (Blockx), Die Meistersinger, Prinses Zonneschijn (Paul Gilson,1903), Die Walküre, La Campana Sommersa (Respighi) en Tiefland. In later jaren gaf zij zangles.
Betsy Judels-Kamphuijzen overleed in Mortsel op 17 juni 1940.