Corry van Beckum
Cornelia Maria Anna van Beckum werd op 3 september 1924 te Den Bosch geboren. Ze groeide op in Haarlem. Ze doorliep van 1942-1948 het Amsterdams Conservatorium waar ze het Diploma met onderscheiding voor muzikale voordracht behaalde. Al tijdens haar studie zong ze in 1942 te Geleen het Requiem van Gabriel Fauré waarbij het orkest onder leiding stond van André Rieu, de vader van de bekende gelijknamige violist.
Corry van Beckum was verbonden aan de Nederlandsche Opera waar ze op 25 augustus 1950 haar debuut maakte in een voorstelling van Verdi's Il trovatore. Ze zong de rol van Ines. Leonora werd vertolkt door Gré Brouwenstijn, Manrico door Johan van der Zalm en Azucena door Jo van der Meent. Dat zelfde seizoen trad ze nog op in Carmen als Micaela, Stella in Hoffmanns Vertellingen en Marzelline in Beethoven's Fidelio. In 1951 zong zij de rol van de page Oscar in Un ballo in Maschera. Verdere rollen: o.a. Priesteres in Aïda (1952), Marsjenska in De verkochte bruid (Smetana), Mimi in La Bohème, Marguerite in Faust (Gounod), Kate Pinkerton in Madame Butterfly en Marzelline in Fidelio. In de Scheveningse Kurzaal zong ze in 1957 in het kader van het Holland Festival in het dramatische oratorium Jeanne D' Arc au bûcher zowel Marguerite als Catharina.
Jan van Mantgem (Koning), Jo van der Meent (Koningin) en Gé Smit (Broeder)
Na het opheffen van de Nederlandse Opera in 1965 - de beslissing hiertoe was al in september 1964 genomen - werd Corry van Beckum reisleider in Spanje. Ze werkte later bij de PTT inlichtingen internationaal waar haar geweldige talenkennis haar goed te pas kwam. Toch leed ze onder het feit dat haar carrière als zangeres niet meer van de grond kwam.
Corry van Beckum overleed op 20 februari 1978 te Den Haag.