Cornelis Schell - Interviews

Cornelis Schell als bibliothecaris bij het Residentie Orkest, Den Haag 31-8-1948

ZIJN LEERJAREN

Niet zonder veel tegenwerking is hij tot de muziek gekomen. Zijn vader, uitbater van een hotel in Scheveningen, wilde van zang of muziek niets afweten. Enkel zijn grootvader zou bijdragen om de kunstzin van zijn kleinzoon te ontwikkelen. Die dweepte met het bel canto' van Caruso en legde een verzameling aan van diens fonoplaten. De kleine Cornelis had een fijn gehoor en, tot grote pret van zijn grootouders, placht hij al de aria's na te zingen.

Zonder het schoolonderricht te verwaarlozen, zocht de knaap zoveel mogelijk deel uit te maken van koorgezelschappen, maar in 1936 - hij was toen zestien jaar -, kwam zijn stem in de breek en moest hij het zingen voorlopig opgeven. De organist Jaap Vranken had hem intussen het eerste muzikale onderricht bezorgd.

Maar de knaap voelde zich meer en tot de muziek aangetrokken en ging in het geheim bij Albert Van Raalte muziektheorie studeren. Zijn vader stond echter hoe langer hoe vijandiger tegenover die muzikale ambities. Straffen, oorvegen, het verscheuren van muziekoefeningen mochten nochtans niet baten en toen hij twintig jaar oud was, ging Cornelis bij Jaap Stromenberg, leraar aan net Conservatorium in Den Haag zang studeren. Tevens volgde hij de operaklas bij de begaafde professor Wallenstein. Was de huiselijke atmosfeer door tegenkanting en vijandelijke gezindheid erg deprimerend, dan waren sommige kunstgebeurtenissen van aard om de jonge musicus de nodige geestdrift tot volharding te bezorgen. Zo was het hem een feest, toen hij mocht mede zingen in het koor, bij een opvoering van Tristan en Isolde, waarvan Kirsten Flagstadt en Max Lorenz de titelrollen hielden.

EEN GELUK MET EEN ONGELUK...

Op mijn vraag of onze bas dan zijn zangstudie in Nederland votooide, luidde het:

- Volstrekt niet. In 1943 werd ik door de bezetters opgeëist voor arbeidsdienst. Alle pogingen om er aan te ontsnappen bleven vruchteloos en ik werd naar Duitsland gevoerd om er in een fabriek van ijzerwaar te werken.

Ik nam mijn intrek bij een weduwe, waarvan de enige zoon erg miszien werd, omdat hij geweigerd had deel te maken van de «partij». De jongen toonde begrip voor mijn ellendige situatie en deed al wat mogelijk was om mij op te beuren. Hij werd een trouwe vriend en ik voelde mij daar spoedig als een kind van den huize.

Maar de arme kerel werd opgeroepen, moest optrekken tegen Rusland, en na zes weken kwam het bericht dat hij gesneuveld was. De arme moeder liet een dienst doen in de kerk, en om mijn innigste deelneming te betuigen, bood ik aan, in de kerk te zingen. Dat gebeurde, ik droeg er het Largo van Haendlel voor.

Het toeval wilde dat Prof. Paul Neumann, leraar aan de Staatliche Hofschule fur Musik in Munchen, aanwezig was, en na de dienst nodigde hij me uit om bij hem in Munchen zangles te komen nemen. Aan de Hofschule mocht hij niet meer doceren omdat ook hij geen lid van de partij was, maar hij wilde me gaarne privaatles geven.

Daar mijn fabriek van ijzerwaren een zusterbedrijf had in Munchen, zou het volstaan mijn verplaatsing aan te vragen. Verschillende dagen liep ik er over na te denken en besloot eindelijk het er toch maar op te wagen. Die prof.Neumann was een degelijke stempedagoog en een prachtige liederenzanger. Hij wilde me opleiden tot concertzanger. Onder zijn invloed is liederenzang mijn vurigste betrachting geworden.

Na die ineenstorting van Hitler's macht, mocht Prof. Neumann terug het professoraat uitoefenen aan de Hofschule en ik bleef er tot in 1947. Toen meende ik me genoegzaam onderlegd om mogelijk mijn weg te maken in Nederland.

Dat viel me niet mee. Een zeldzaam concert af en toe bood geen bestaansmogelijkheid.

In 1948 kreeg ik van directeur Henri van Eysden een aanbieding om deel uit te maken van zijn «Residentie-operette gezelschap». Drie maanden gingen we op reis met de operette «Bittersweet» van Noël Coward. Bij gebrek aan geldmiddelen ging de onderneming toen over die kop.

Het volgende jaar kwam ik naar Gent en mevrouw Bovy wierf mij aan voor het koor. Van de gelegenheid maakte ik gebruik om aan het Gents Conservatorium de operaklas te volgen bij Locufier.

Na een seizoen van zeven maanden ging ik terug naar Den Haag en leerde er een flinke pianiste kennen die mijn vrouw(Marijke Deirkauf, J.L.) werd. Met haar ging ik Prof. Neumann te Munchen opzoeken. Hij was tevreden over mijn vorderingen, maar vond me nog niet helemaal gerijpt voor solistenrollen in Duitsland. Ik trad in het koor te Munster, in Westfalen en studeerde verder, zang en de uitspraak van de Duitse taal. De Generaal-Intendant Wedekind interesseerde zich voor mij en zou me weldra bijstaan om, in Duitsland carrière te maken.

- Was dat soms een familielid van wijlen de letterkundige Frank Wedekind?

- Inderdaad. Zijn aanbeveling bezorgde me een betrekking als solist in Oldenburg.

Largo al factotum uit De barbier van Sevilla, 6 september 1963

DE SOLISTENLOOPBAAN

- Welke waren uw eerste rollen?

- De Grootinkwisitor in Don Carlos, de Commandeur in Don Juan, De Boer in Die Kluge, Lord Syndham in Tsaar en Timmerman en de Markies in Traviata. Het volgende jaar was ik verbonden in, Gelsenkirchen en zong er o.a. Daland in De Vliegende Hollander en Basilio in De Barbier van Sevilla.

- Beviel u het werk in Duitsland?

- Er moet hard gewerkt worden. De herhalingen duren er van halftien tot twee en van zes tot halftwaalf en ongenadig wordt naar volmaaktheid gestreefd. Ik herinner me dat ik eens voor een enkel zinnetje dat ik te zingen had drie en veertig keren achtereen moest herbeginnen. Mijn zenuwen waren op die duur zo overspannen. dat me de tranen over de wangen liepen. De regisseur hield er geen rekening mee en koeltjes, klonk het na mijn drie en veerstige poging: ,,Dat is het!"

Achteraf, wanneer men ondervindt dat men aldus werkelijk heeft bijgeleerd, begint men die strenge handelwijze te waarderen.

- Die strenge tucht en dat uitputtend werken zullen er voorzeker borg voor staan dat er nooit iets misloopt?

- Kwestie van stijl en homogeniteit wordt veel bekomen, maar een operavertoning is al te vulnerabel, om altijd gaaf te kunnen verlopen.

- Hebt ge er wel eens herrie meegemaakt?

- Te Oldenburg moest ik als de Commandeur in Don Juan uit de grond oprijzen. Twee mannen draaiden aan een raderwerk, dat het platform opstuwde waarop ik stond.

Mogelijk waren er tanden uit het raderwerk gebroken. Toen ik al een eind boven de grond was, zakte het ding een paar meter terug. Drie, viermaal dook ik op om weg te zakken, als een Jan Klaas en niet zonder schrik van helemaal naar beneden te donderen geraakte ik ten slotte op vaste grond. Tijdens een Butterfly-voorstelling liep het ook mis Als de boze Bonze had ik toelating gekregen om mijn gelaat met bladgoud te beleggen. Maar toen ik bulderend optrad schoot Butterfly in een onbedaarlijke lachbui en was ze totaal niet in staat om angstig te doen.

Zohaast ze achter de schermen kwam vroeg ik daarover uitleg. In een nieuwe lachbui schietend zei ze: «Die bist mir ein Abscheu, beste kerel, ge geleekt zo treffend op een sardien, dat ik mijn lach niet meer kon bedwingen.»

Het ergste maakte ik mee tijdens een openluchtvertoning van «De verkochte Bruid», te Mulheim am Ruhr. De achtergrond was een hoge rots, helemaal bedekt met slingerplanten en heel hoog zag men de bomen van de hoogvlakte.

In het derde bedrijf voor het cirkustoneel was vuurwerk voorzien. Vanboven op de rots zou een waterval van magnesiumvuur naar beneden stromen. Hoe het kwam weet ik niet, maar er kwam geen onschuldig magnesiumvuurwerk naar beneden. Wel echter vatten de lianen vuur en stond de hele rotswand in lichterlaaie.

Ons verhoog was maar een drietal meter van de rots verwijderd en elk ogenblik kon een gordijn van brandende lianen ons bedelven. Maar solisten, koor en orkestleden speelden, schijnbaar kalm voort en van de meer dan vijf duizend toeschouwers was er niet één die het vreemd vond dat de brandweer daarboven de vuurgloed met emmers water besproeide. Ze waren integendeel vol verrukking over de prachtige enscenering!

Na de voorstelling kwam de intendant het gezelschap hartelijk geluk wensen voor de betoonde koelbloedigheid.

Het verdere verloop van mijn carrière zal uwe lezers wel bekend zijn. In '56 kwam ik in Juni naar Antwerpen om er op te treden in Reinaert De Vos en kreeg er bevestiging van mijn verbintenis aan die K. VL.Opera.

- Doet u niet aan een of andere liefhebberij?

- Daar mijn vrouw een flinke pianiste is, wordt thuis veel aan kamermuziek gedaan. Tussendoor, als brave huisvader zaag ik houten speelgoed voor mijn kinderen maar meest houd ik me bezig met het bestuderen van alle mogelijke volksliederen. Daar ik ze correct in de oorspronkelijke taal wil zingen, heb ik daarvoor reeds noties van een tiental talen moeten opdoen.

- Nooit heimwee naar Scheveningen?

- Daarvoor ontbreekt me de tijd en trouwens de gulhartigheid van de Antwerpenaren, sluit zulks totaal uit!

G.van Etsen, 1958

Opera-zanger Cornelis Schell eerste bas in Antwerpen

Van onze kunstredactie

AMSTERDAM, vrijdag 22 April, 1961

De bas-bariton Cornelis Schell gaat „De Nederlandse Opera" verlaten. Van l september af zal hij als eerste bas deel uitmaken van de Koninklijke Vlaamse Opera te Antwerpen en zal hij met de opera te Amsterdam nog slechts verbonden zijn door een gast-contract. Hiermee voegt Cornelis Schell zich in de rij van Nederlandse zangers, die in het buitenland zingen en in eigen land slechts als gast optreden: Mimi Aarden, Maria van Dongen, Cora Canne-Meyer, Marijke van der Lugt, Erna Spoorenberg, Marilyn Tyler, Theo Baylé, Guus Hoekman, Arnold van Mill, Hans WilBrink en Johan van der Zalm.

„Het spijt me, dat ik het Nederlandse publiek vaarwel moet zeggen, maar het werken bij „De Nederlandse Opera" is zo moeilijk geworden, dat mij geen andere keus overblijft", zegt Cornelis Schell.

Hij is nu twaalf jaar operazanger. Hij heeft het vak in Duitsland geleerd in een periode van zes jaar. Van 1956 tot 1958 zong hij reeds bij de opera te Antwerpen en op l september 1958 kwam hij naar Amsterdam met het idee om in eigen land carrière te maken. Van die carrière hier is niet te veel terecht gekomen.

Steeds invallen

„DAARVOOR moet je als Nederlands zanger naar het buitenland'' zegt Cornelis Schell, die bij alle teleurstelling zijn goede humeur bewaart. „Ik heb hier vele rollen gezongen, maar ik heb vrijwel uitsluitend gediend als zanger, die de rollen van anderen mocht overnemen. Buitenlandse gasten deden de première en een aantal voorstellingen erna en ik kon later invallen of soms ook helemaal niet, zodat alle moeite voor niets was geweest. Het publiek denkt in zo'n geval: zo'n invaller, dat kan niets zijn. „Bovendien acht ik het een bezwaar, dat „De Nederlandse Opera", ondanks zijn veelkoppige leiding, geen speelplan heeft. In Antwerpen is het speelplan nu al klaar tot en met 20 april 1962 en ik ga er twaalf grote rollen zingen. In Nederland heb ik het afgelopen jaar niets nieuws gedaan. Ik ben veertig jaar en ik werk uit roeping. Ik zou graag nog iets moois willen doen en geven. Maar, daar krijg ik hier geen kans voor. Het is me bij „De Nederlandse Opera" wel gebeurd, dat ik in het drukste deel van het seizoen twee maanden lang geen voorstelling heb gehad. Dan krijg je het idee dat je je salaris als geschenk krijgt in plaats van dat je het verdient".

Plannen

Cornelis Schell houdt, behalve via zgn. gastcontract met de Opera, ook nog op andere manier muzikaal contact met Nederland: In november zingt hij in het Concertgebouw met het RK Hoofdstadkoor in het Requiem van Duruflé; het volgend jaar doet hij mee aan de Matthaus Passion van het Rotterdams Philharmonisch Orkest. In mei 1962 heeft hij een liederenrecital voor de BBC en hij is in onderhandeling met de opera van Praag, waar hij een van zijn glansrollen, Mefisto, in het Frans hoopt te zingen.

Radio-luisteraars kunnen Cornelis Schell horen in.... een hoorspel over een jonge talentvolle zanger, die met eindeloos veel moeite erin slaagt bij een opera te komen. Het is „De Liederen van een reizend gezel" van Karl Lans. Schell heeft hierin een acteerrol en hij zingt er liederen en aria's in. Het hoorspel heeft vier delen, die worden uitgezonden op 14, 21 en 28 mei en op 5 juni.

Geëngageerd in Krefeld-Mönchengladbach

Operazanger vestigd zich in Venlo

VENLO, 5 mei. — Binnen enkele maanden vestigt zich in Venlo de bas-bariton Cornelis Schell uit Amsterdam, tot voor kort eerste solist bij de Nederlandse Opera en onlangs benoemd als eerste bas en bas-buffo bij de Vereinigten Stadtische Bühnen te Krefeld - Mönchengladbach. Deze benoeming gaat in op 16 augustus. In juli werkt hij mee aan de Musikfestspiele te Eutin, de geboorteplaats van Carl Maria von Weber. Hij zal daar partijen zingen in 'Der Freischütz' van Weber en in 'Don Giovanni' van Mozart. Zijn eerste rol in Krefeld-Mönchengladbach is die van baron Ochs in 'Der Rosenkavalier' van Richard

Straus, die, omstreeks kerstmis in première zal gaan. Andere partijen zijn al vastgesteld voor hem in 'Eugen Onegin' van Tsjaikowski en 'Boris Godoenov' van Moussorgski. In de laatste opera zingt hij de titelrol.

Schell werd in 1920 in Den Haag geboren. Hij bleek een natuurstem te bezitten en kreeg zijn eerste opleiding bij Albert van Raalte en Willem Ravelli. Later werd hij leerling aan het koninklijk conservatorium in Den Haag en kreeg hij drie jaar later zang en solfège-onderricht van prof. dr. Paul Neumann van de Staatliege Singakademie in München. Een van zijn eerste engagementen kreeg hij aan de Koninklijke Opera van Gent, waar hij drie jaar optrad. In 1950 werd hij benoemd aan de Stadtische Bühne in Munster. Zijn volgende werkterrein lag in Gelsenkirche (1953-1956), en van daar uit had hij gastrollen bïj de opera's in Oldenburg, Koblenz en Hannover. In 1956 werd hij geëngageerd bij de opera van Antwerpen, waar hij succesrollen zong in opera's van Delibes, Moussorgsky en Gounod. Tenslotte werd hij in '58 benoemd bij de Nederlandse Opera in Amsterdam waar hij bleef tot aan de liquidatie daarvan vorig jaar (1965, J.L.).

In de tussenliggende jaren ontwikkelde hij zich naast operazanger ook tot liederenzanger en verzorgde hij liederenavonden in Duitsland en Nederland. Sinds '62 gaf hij samen met zijn echtgenote, de pianiste Marijke Deirkauf. vele concerten van volksliederen 'in 't kader van de Stichting Jeugd en Muziek, voor talrijke scholen in ons land. Hij trad verder op voor radio en televisie (onder meer met het Kunstmaandorkest), en als concertzanger gaf hij eveneens vele uitvoeringen. Ook heeft hij vele malen de Christuspartij in de Mattheus Passion van Bach vertolkt. Zijn opera-repertoire omvat (momenteel, J.L.) 77 rollen in 5 talen en zijn overige repertoire 32 oratoria's en 287 liederen in 9 talen.

Toen hij onlangs polshoogte kwam nemen in Venlo heb ik met hem kennis gemaakt. Hij vertelde mij: ..Ik zie mijn beroep als zanger als een soort missie. Ik heb een gave gekregen die ik meen te moeten doorgeven aan anderen. Mijn zwak voor liederen kunt u zo verklaren dat ik als operazanger meestal gedwongen ben bestaande stelregels te volgen. Je wordt in een bepaald soort vorm gedreven. Bij liederen is dat niet zo, daar kan ik mijn eigen inbreng aan meegeven. Het is mijn overtuiging dat ik in deze materialistische tijd de jeugd vertrouwd moet maken met het feit dat er bijvoorbeeld naast beatmuziek ook andere muziek is, die meer diepte en inhoud heeft. Ik geloof ook, dat er jongeren zijn die hier nog voor openstaan, omdat ik dat zo ervaren heb tijdens concerten die ik voor de schooljeugd heb gegeven".

Zo heeft Schell een gevarieerd liederenprogramma opgebouwd, waarin tegelijk de instructie een bepaalde plaats heeft gekregen. Juister gezegd heeft hij drie verschillende afgeronde programma's: één van kunst- en volksliederen uit de Westeuropese landen Hij zegt daarover: "Deze volksliederen zijn meestal bewerkingen door componisten. Ik heb er daar een aantal van gebundeld en tijdens een uitvoering vertel ik iets over de componist en 't land waaruit het lied afkomstig is. Ik probeer verder het idioom ervan in- taal en muziek duidelijk te maken. Voor mij is de volksmuziek een prettige overgang van de lichte muziek naar het romantisch-klassieke repertoire". Zijn tweede programma bestaat uit liederen van Chopin, 'n praktisch onbekend opus uit het oeuvre van deze componist. Het zijn liederen die Chopin in Polen en Parijs schreef in de jaren 1829-1832. Deze liederen koppelt Schell aan volksliederen in bewerkingen van Dvorak en aan volksliederen uit de Balkanlanden. Het derde programma bestaat uit liederen uit Noord- en Latijns-Amerika, dat begint met de 'First American song' op originele Indiaanse(Sioux) muziek. Ter opluistering van dit programma beschikt hij over dia's en originele bandopnamen uit Latijns-Amerika, waarop men authentieke muziekinstrumenten uit dit werelddeel hoort bespelen.

Schell hoopt straks in Venlo en omstreken deze interessante en boeiende liederenavond te kunnen geven. Hij heeft reeds contacten met scholen gelegd, zodat ook de jongeren in deze streek van zijn kunst kunnen kennisnemen.

Dagblad voor Noord-Limburg, 5-5-1966, WALTER DE BRUIJN

Biografie

Koninklijke Vlaamse Opera Antwerpen, 1956-1958, 1961

De Nederlands(ch)e Opera gevestigd te Amsterdam , opera voorstellingen vanaf 1958

Opera & Concert-repertoire , lijst van opera's van d'Albert (Tiefland) t/m Wolff-Ferrari (I Quattro Rusteghi/ De vier huistirannen),

liederen van Adolphe Adam ( Cantique de Noël) tot en met Hugo Wolf (Canti di Michelangelo, Möricke-Lieder, e.a.)